Top 10 Barokcomponisten

Barokcomponisten

De barokmuziek is een onuitputtelijke bron voor zowel het publiek als artiesten en zelfs musicologen. Net als je denkt zo’n beetje te weten wat er gecomponeerd is in deze periode, duikt er vanuit de donkerste krochten van een nationaal archief of privé-collectie weer een nieuw ontdekt meesterwerk op van een tot dan toe onbekend gebleven grootheid. Gelukkig zit er een handjevol titanen tussen de duizenden componisten uit de barok. We zetten er tien op een rij.

Claudio Monteverdi (1567-1643)

Of Monteverdi echt als barokcomponist kan worden beschouwd, is een punt van discussie. Maar een van de eerste opera’s uit de geschiedenis, L’Orfeo, was van zijn hand. Deze werd voor het eerst uitgevoerd in 1607 in Mantua. Nadat Monteverdi in 1613 in Venetië werd aangesteld als kapelmeester van de San Marco, schreef hij de muziek die ervoor zorgde dat hij de naam van vroege barokcomponist verdient. In zijn latere muziek toont hij zich een meester in het schrijven van basso continuo, een vorm van begeleiden die in de barok zeer populair was. Zijn laatste twee opera’s, Il ritorno d’Ulisse in patria (1640) en L’incoronazione di Poppea (1642), zijn beiden meesterwerken.


Jean-Baptiste Lully (1632-1687)

Jean-Baptiste Lully werd geboren in Florence en kreeg daar de naam Giovanni Battista Lulli. Hij stierf in Parijs als genaturaliseerd Fransman en hofcomponist onder Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Lully’s eerste succesvolle werken waren hofballetten, waarin hij de langzame en statige traditionele dansen van zijn tevens Italiaanse voorgangers verving door levendige gavottes, menuetten en rigaudons. Na een samenwerking en vervolgens ruzie met de toneelschrijver Molière, werd Lully hoofd van de Académie Royal de Musique. Daar vond hij samen met de librettist Phillippe Quinault met succes een nieuwe vorm van Franse opera uit: de tragédie en musique. Zijn meest bewonderde opera’s zijn Alceste en Armide. Tussendoor componeerde hij ook religieuze motetten. Lully stierf aan gangreen nadat hij, tijdens een uitvoering van zijn Te Deum, een dirigentenstaf in zijn voet boorde.

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Henry Purcell (1659[?]-1695)

Zoals vele Engelse componisten begon Henry Purcell zijn muzikale carrière als koorzanger bij de Chapel Royal (het koninklijke kerkkoor). Tegen de tijd dat hij werd aangesteld als organist van Westminster Abbey in 1679 had Purcell het componeren van geestelijke muziek al onder de knie. Zijn vele werken voor het muziektheater, waaronder Dido en Aeneas, droegen bij aan het ontstaan van de Engelse opera. Purcell leende elementen van zijn Franse en Italiaanse collega’s en gaf er een Engelse draai aan. Van de Fransen leende hij de ouverture à la française en de chaconne, van de Italianen de stile concertato en het expressieve gebruik van chromatiek. Purcells instrumentale muziek, waaronder de Funeral Music for Queen Mary, kent weinig vergelijkbare voorgangers.


Johann Pachelbel (1653-1706)

In het oeuvre van Johann Pachelbel is, naast zijn bekende Canon in D, veel moois te vinden. De uit het zuiden van Duitsland afkomstige componist, werd door zijn tijdgenoten geprezen om zijn orgelwerken. Hij componeerde zeer geliefde koralen als organist van de Predigerkirche in Erfurt, waar hij ook de familie Bach leerde kennen. Hij schreef fuga’s, chaconnes, preludes, fantasia’s en toccata’s; allemaal muzikale vormen die in de barok veel gebruikt werden. Tot Pachelbels kamermuziek behoort zijn Musikalische Ergötzung (Muzikaal Genot), een reeks van zes suites voor twee violen en basso continuo.


Arcangelo Corelli (1653-1713)

Naar zijn eigen mening was Argancelo Corelli in de eerste plaats violist, in de tweede plaats componist. De geschiedenis oordeelt daar anders over, namelijk dat Corelli een cruciaal figuur is geweest in de ontwikkeling van de barokmuziek. Hij was een belangrijk instrumentalist, componist en had bovenal grote invloed op Handel en Bach. Als violist ontwikkelde Corelli de stijl en vergrootte het bereik van het instrument. Met zijn werken voor viool verwierf hij als een van de eerste componisten in heel Europa populariteit. De opeenvolging van harmonieën in deze stukken speelde een sleutelrol in de ontwikkeling van wat we nu als moderne tonaliteit zien. Corelli’s triosonates en concerti grossi zijn verplichte kost voor wie de barokmuziek echt wil leren kennen.


Antonio Vivaldi (1678-1741)

Antonio Vivaldi’s vermaarde reeks vioolconcerten, de Vier Jaargetijden, hoor je zo vaak in liften en op antwoordapparaten, dat je al gauw vergeet hoe elegant dit werk is, hoe ingenieus het in elkaar zit en hoe virtuoos de violist moet zijn om het goed te kunnen uitvoeren. Dit getuigt, naast zijn gave voor het marketen van zijn bladmuziek en zijn talent als violist, van de kwaliteiten die Vivaldi tot een van de meest benijde componisten van Europa maakte. Zijn muziek paart een tomeloze energie aan contemplatie. De tot priester gewijde componist was een vernieuwer, die de structuur van het soloconcert losser maakte, voornamelijk op het gebied van ritme. Hij streefde altijd naar uitdagende harmonische contrasten en nieuwe melodische vormen. Daarmee had hij een grote invloed op Bach, die zes soloconcerten van de Venetiaanse componist arrangeerde voor toetsinstrument. Vivaldi componeerde meer dan 500 concerten voor een of meerdere instrumenten. Veel hiervan waren bedoeld voor de jonge vrouwen van het Pio Ospedale della Pieta in Venetië, het weeshuis waar hij muziekles gaf. Hij componeerde ook geestelijke koorwerken en meer dan 40 opera’s.


Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Wat kan er gezegd worden over Johann Sebastian Bach dat na het beluisteren van zijn muziek niet meteen duidelijk is? Bach was een genie die een reeks aan Duitse muzikale vormen en stijlen erfde en opnieuw uitvond. Je zou kunnen zeggen dat Bach de Duitse muziek vond als een bakstenen gebouw en het achterliet als een gebouw van marmer, door zijn talent voor contrapunt en harmonische organisatie en door het gebruik van muzikale vormen en ritmische patronen uit de Franse en Italiaanse muziek. Hij bezat een totale beheersing van de muzikale vormenleer en wist als geen ander intellectuele ernst met een ongeëvenaarde schoonheid te vermengen. Tot zijn essentiele repertoire behoren onder anderen de Matthäus-Passion, de Mis in b mineur, de cantate’s, de Brandenburgse concerten, de Franse suites, de Suites voor cello solo en het Musikalisches Opfer.


Georg Philipp Telemann (1681-1767)

Georg Philipp Telemann staat al te lang in de schaduw van zijn vriend Bach. De autodidact stond aan het einde van zijn carriere aan het hoofd van de vijf grootste kerken van Hamburg. Zijn oeuvre is immens, naar schatting heeft hij meer dan drieduizend werken gecomponeerd. Net als Bach leende Telemann muzikale stijlen van Franse en Italiaanse tijdgenoten, maar hij had zijn blik ook op Oost-Europa gericht en integreerde populaire muziek uit Polen in zijn composities. Hoewel hij voortdurend nieuwsgierig was naar nieuwe ontwikkelingen in de westerse muziek, die reikten naar de klassieke periode, bleef hij in zijn eigen muziek met zijn complexe contrapunt en rijke harmonieën de tradities van de barok trouw. Hij schreef een gigantisch aantal concerten voor een gevarieerd aantal instrumenten en beweerde 600 suites te hebben gecomponeerd, waarvan ongeveer een kwart is overgeleverd. Een van de meest bewonderde suites is de Tafelmusik.


George Frideric Handel (1685-1759)

Het was de in Duitsland geboren Georg Friedrich Händel die de Britten leerde om van Italiaans getinte barokmuziek te houden. Door hem raakte de aristocratie verslaafd aan opera. In zijn opera’s, waaronder bijvoorbeeld Rodelinda en Ariodante, toont Handel zijn talent voor het vormgeven van karakters in de muziek. Toen het muziektheater de Londenaren begon te vervelen, ging Handel over tot het componeren van oratoria. Hij werd een ware meester in dit genre en schreef er uiteindelijk 29, waaronder de Messiah. Daarnaast componeerde Handel ook anthems, waarvan Zadok the Priest de meest bekende is, zestien orgelconcerten en muziek voor speciale gelegenheden als Water Music en Music for the Royal Fireworks. Handel had een voorliefde voor ongebruikelijke instrumenten. Hij introduceerde bijvoorbeeld de viola d’amore in zijn opera Orlando en de contrafagot, viola da gamba en het klokkenspel in Giulio Cesare en Alexander’s Feast.


Jean-Philippe Rameau (1683-1764)

Jean-Philippe Rameau was een innovatieve operacomponist die ook kamermuziek schreef en muziektheoreticus was. Op het gebied van compositie voor het klavecimbel moest hij slechts Francois Couperin als zijn meerdere erkennen. Na zijn studie in Italië, werkte Rameau voornamelijk in de Franse provincie, tot zijn eerste boek over muziektheorie Traité de l’harmonie (1722) hem naar Parijs leidde. Hier vervulde hij zijn droom van het componeren van een opera: Hippolyte et Aricie kondigde de komst van een componist aan die zich kon meten met de grote Lully. Jaren aan controverse volgden: sommigen klaagden dat Rameau met zijn harmonische innovaties de Franse traditie had vernietigd, terwijl anderen (met name componist André Campra) zijn originaliteit bewonderden. Tot Rameau’s opera’s behoren voorbeelden van de traditionele ‘tragédie en musique’ als Castor et Pollux en Dardanus, en lichtvoetigere ‘opéra-ballets’ als Les Indes galantes. Zijn laatste meesterwerk, Les Boréades, werd tijdens zijn leven niet uitgevoerd.


Lees en luister ook