Album van de week Twee vrije geesten

Argerich Abbado
Martha Argerich & Claudio Abbado / Deutsche Grammophon © Ilse Buhs

Gedurende een halve eeuw maakten pianiste Martha Argerich en dirigent Claudio Abbado vijf gedenkwaardige opnamen voor Deutsche Grammophon. Ze zijn nu verzameld in één box.

 

Eerbetoon aan een gezamelijke leermeester

argerich abbadoHet Tweede Pianoconcert van Beethoven zouden soliste Martha Argerich en hij – zei dirigent Claudio Abbado tegen het publiek in het Teatro Comunale in Ferrara – spelen als een eerbetoon aan een held uit hun jeugd: Friedrich Gulda. Argerich was een puber en Abbado begin twintig, toen beide pianisten elkaar voor het eerst ontmoetten bij een masterclass van deze excentrieke Oostenrijker, eind jaren vijftig in Salzburg. Drie weken voor het concert in Ferrara stierf hun leermeester Gulda. Het gebeurde op de geboortedag van zijn favoriete componist, Wolfgang Amadeus Mozart. ‘Hij was de leraar die de grootste invloed op mijn spel heeft gehad’, zei Argerich na het concert in Ferrara. ‘Hij wilde altijd vrij zijn als hij piano speelde.’ Dat verlangen resoneert mee in de uitvoeringen van Argerich en Abbado.

Door Abbado gesmede instrumenten

Gulda helde over, zoals hij zelf zei, naar de anarchistische kant om op zijn oude dag weer bij de tonale muziek terug te keren. Argerich en Abbado bleven binnen het klassieke speelveld. Toch bewogen ze daarin vrij en eigenzinnig, ze schiepen hun eigen ruimte. Dat indrukwekkende universum weerklinkt helder op de vijf albums die beiden de afgelopen halve eeuw samen maakten voor Deutsche Grammophon. Stuk voor stuk memorabele muzikale monumenten, die nu zijn samengebracht in één box: van het Derde Pianoconcert van Prokofjev in 1967 tot Mozarts Twintigste in 2013, negen maanden voor Abbado’s dood.
Rode draad is de vanzelfsprekende manier waarop Argerich en Abbado geven en nemen: ze verstaan elkaar. Naarmate de jaren verstrijken lijken ze steeds meer ballast van zich af te gooien en sterker te leven naar de vrijheid, waar Gulda zich op voorstond. De Beethovens en Mozarts – hun late opnamen – klinken fris en gloedvol tegelijk. Het is alsof ze daarin hun jeugd opnieuw uitvinden. De magie van deze twee opnamen heeft zondermeer ook te maken met het feit dat Abbado hier door hemzelf gesmede instrumenten gebruikt: het Mahler Chamber Orchestra en het Orchestra Mozart.

Veel live-opnamen

De eerste twee platen die Argerich en Abbado opnamen, volgden elkaar snel op. Eind jaren zestig bogen ze zich over de pianoconcerten van Prokofjev (nr.3), Chopin (n.1), Liszt (nr.1) en Ravel (die voor beide handen). Halverwege de jaren tachtig deden ze de Ravel opnieuw. Tien jaar later kwamen ze samen met de Berliner Philharmoniker voor een spectaculair live-optreden in de Berlijnse Philharmionie met Tsjaikovski’s Eerste Pianoconcert. En deze eeuw zagen tenslotte nog de concert-opnamen van Beethoven in Ferrara en Mozart in Luzern het licht.


olafurLees en luister ook