Album van de week De symfonieën van Charles Ives

© Harald Hoffmann / DG

Charles Ives is voor velen nog steeds die knotsgekke verzekeringsagent die in zijn vrije tijd muziek componeerde die nauwelijks iemand horen wilde. Als een modernist avant la lettre liet hij immers virtuele fanfareorkesten tegen elkaar inlopen, gooide hij bakken vol Amerikaanse volksliedjes op een hoop en was hij niet te beroerd om de meest indringende dissonanten en zelfs kwarttonen in te zetten. Met de digitale release van zijn vier symfonieën door de Los Angeles Philharmonic schetst chef-dirigent Gustavo Dudamel een progressief klankbeeld van een man die wist wat hij deed en die niet voor niets uitgroeide tot de peetvader van de twintigste eeuwse Amerikaanse muziek.

Zoals de Tsjech Antonin Dvořák de Amerikaanse componisten wees op de noodzaak echte Amerikaanse muziek te schrijven en daarvoor gebruik te maken van de brede waaier aan Amerikaanse volksmuziek, zo leerde Charles Ives de componisten na hem vrij te zijn van het traditionele westers klassieke erfgoed en eigen wegen te zoeken. En afgaande op de ontwikkeling die te horen is in zijn vier symfonieën ging dat niet zonder slag of stoot. De Eerste Symfonie van Charles Ives past immers nog zo goed in het klassieke laatromantische klankbeeld dat het welhaast een pastiche lijkt. Vooral  het tweede deel, Adagio molto. Sostenuto, lijkt zijn inspiratie direct te vinden in het Largo van Dvořáks beroemde Negende Symfonie ‘Uit de nieuwe wereld’.

Verzekeringsagent

Charles Ives (1874-1954) werd geboren in Danbury, Connecticut en groeide op in een milieu waarin muziek vanzelfsprekend was. Zijn vader, een gewaardeerd bandleider van de kapel van de Union Army, leerde zijn zoon de eerste kneepjes van het vak. Hij studeerde muziek aan de Yale University waarvan hij later vooral de harmonie- en contrapuntlessen zou memoreren. Na zijn studie besloot Ives al snel dat het niet verstandig was om van het componeren zijn beroep te maken. Het aanpassingsvermogen van deze eigengereide jongeman was niet zo groot en hij was bang dat hij teveel compromissen moest sluiten om überhaupt aan de bak te komen. Daarom was het tijd voor iets heel anders. Hij werd verzekeringsagent en na zijn verhuizing naar New York begon hij zijn eigen maatschappij, Ives & Myrick, en groeide hij uit tot een succesvol zakenman.
De perfecte status om geheel onafhankelijk te kunnen componeren. Dat deed hij ook gretig en veelvuldig tot hij in 1918 een hartaanval kreeg. Daarna zweeg hij grotendeels. Waarschijnlijk ook omdat zijn werk nauwelijks uitgevoerd werd. Werken als The Unanswered Question en de Concord Sonate die nu een begrip zijn, kregen pas enige weerklank toen Ives al in de zeventig was. Zo brak Leonard Bernstein een stevige lans voor de componist en Arnold Schönberg noemde Ives een ‘monument van artistieke integriteit’.
Inmiddels wordt de componist beschouwd als de eerste en misschien wel grootste Amerikaanse ‘maverick’, die op eigenzinnige wijze de basis legde voor de Amerikaanse kunstmuziek.

Big band met vleugels

Dat hij nauwelijks uitgevoerd werd is zo gek nog niet. Ives liep in de stilte van zijn eigen werkkamer voorop bij moderne ontwikkelingen als polyritmiek en polytonaliteit en hij schroomde geenszins de schrille dissonant. ‘Schoonheid in de muziek wordt te vaak verward met iets dat de oren onderuitgezakt laat liggen in een makkelijke stoel’, zei hij ooit. ‘Vele geluiden waar we aan gewend zijn storen ons in het geheel niet, daarom zijn we geneigd die geluiden mooi te noemen. Meestal als een nieuw of onbekend werk geaccepteerd wordt als prachtig na de première, is de fundamentele kwaliteit van de orde die onze geest in slaap sust.’
Hoewel de hedendaagse oren wel wat gewend zijn, sust Ives ze geenszins in slaap, ook niet met zijn Eerste Symfonie die vooral in het laatste deel recht doet aan Ives’ uitspraak dat hij wanneer hij aan muziek denkt ‘gewoonlijk een soort big band met vleugels in zijn achterhoofd heeft.’ Dat laatste deel geeft na drie min of meer laatromantische delen een glimp van wat nog komen gaat in de vier symfonieën van Ives.

Ontwikkeling

Gustavo Dudamel voerde de vier symfonieën van Ives steeds in combinatie met werk van Antonin Dvořák uit voordat hij ze met zijn Los Angeles Philharmonic opnam. Het verklaart ongetwijfeld de rijke romantische klank waarmee het orkest aan de reis door het symfonisch oeuvre van Ives begint in die eerste symfonie. En hoewel de vier genummerde symfonieën niet alle symfonieën van Ives zijn (hij schreef ook nog een New England Holiday Symphony en een Universe Symphony) weten Dudamel en zijn orkest de ontwikkeling van de componist glashelder te schetsen en ondertussen uitvoeringen neer te zetten om door een ringetje te halen.
De Tweede Symfonie volgt nog logisch uit de Eerste, terwijl gaandeweg het gebruik van melodieën uit de volksmuziek toeneemt en de volkomen eigenzinnige dissonantengekte toeslaat. Het slotakkoord van het tweede deel is een schrille dissonant, alsof het hele orkest even uit de bocht vliegt. Dat slot is ook bij Dudamel en de zijnen de sprong naar de werkelijk visionaire Ives van de Derde Symfonie‘The Camp Meeting’, waarin nostalgie en parodie nog vrolijk samen gaan – en het onthutsende en nog altijd revolutionair klinkende modernisme van die maffe Vierde Symfonie. Vooral het tweede deel met de tegen elkaar in lopende fanfares is bij Dudamel en de noodzakelijke tweede dirigent, Marta Gardolinska, een overdonderende kakofonie die de kroon vormt op deze beknopte graflegging van de laatromantische Westerse muziek en de opstanding van de Amerikaanse eigenzinnigheid in zijn best mogelijke vorm. Verplichte luisterkost voor iedere muziekliefhebber.


Lees en luister ook