Album van de week Franco Fagioli

© Igor Studio

Franco Fagioli, de Argentijnse countertenor met de ‘rijke stem’ (Gramophone) is inmiddels een wereldster. Een goede positie om een lans te breken voor een ‘vergeten’ componist. Vandaar dat hij een heel album wijdt aan de Italiaanse componist Leonardo Vinci. Waar zijn ruim tweeëneenhalve eeuw oudere naamgenoot Leonardo da Vinci baadt in uitvinders- en schildersroem, moet deze operacomponist het doen met een voetnoot in de biografieën van onder anderen Pergolesi, Hasse en Händel die stevig door de Italiaanse pionier beïnvloedt zijn. Tijd voor een historische rectificatie.

Castratenstem

Sinds Franco Fagioli in 2003 de zangcompetitie Neue Stimmen in het Duitse Gütersloh won, is zijn ster rijzende. Met zijn lenige en krachtige stem geeft hij het begrip countertenor nieuwe betekenis. Verzuchtingen van recensenten als ‘zijn stem geeft je de sensationele illusie te beseffen hoe castraten klonken’ (NRC) zijn geen uitzondering en de internationale operahuizen hebben hem maar wat graag op het podium in opera’s uit de barok en de vroeg-klassieke periode. Hij heeft al diverse soloalbums op zjin naam staan die steevast lovende kritieken kregen. En dat is niet zo verwonderlijk. Naar Fagioli luisteren heeft inderdaad het effect van een reis terug in de tijd. Een reis naar het operatoneel waarop de primo uomo de dienst uitmaakte en de castratenstem een van de meest sensuele wonderen van het culturele leven was. Als Fagioli zingt en lenig zijn zanglijnen versiert met allerhande razendsnelle loopjes, klinkt het niet naar een zingende man die zijn kopstem wat meer ontwikkeld heeft, maar naar een volstrekt natuurlijke stemkleur. Nergens resoneert de moeite die countertenors in het verleden nog wel eens hadden met de hoogste regionen en vliegensvlugge stembuigingen. Fagioli is zoals hij zingt, zo lijkt het.

Veni, Vidi, Vinci

De titel van Fagioli’s nieuwe album Veni, Vidi, Vinci is een even aardige als voor de hand liggende woordspeling op de beroemde woorden van Julius Caesar die vrolijk verwijst naar de status die Leonardo Vinci (1690-1730) eigenlijk zou moeten hebben. Het ongeluk van deze componist is dat hij klem zat tussen grootheden als Vivaldi en Handel, relatief jong stierf en hij in zijn werk al meer richting vroeg-klassieke periode neigde. Zijn aria’s zijn tenminste zeer stevig gebouwd op het stuwende ritme van schijnbaar eenvoudige harmonieën en grotendeels wars van al te complexe barokke meerstemmigheid. Hij was de vooruitstrevende leider van de Napolitaanse school en hij werkte geregeld samen met de grote librettoschrijver Metastasio van wie hij menig operatekst als eerste toonzette. Zeker in Italië gold Vinci als een grootheid. Zo schreef de reizende muziekchroniqueur Charles Burney na een trip naar dit land dat ‘de Italianen nooit een stuk willen zien en horen dat ze al eerder ondergaan hebben, tenzij het een van de uitstekende opera’s van Vinci is’. Vinci kwam uiteindelijk tot zo’n veertig opera’s, waarvan Ataserse uit 1730 misschien wel zijn beste is. Beter kon het ook niet worden, want in datzelfde jaar stierf Vinci onder verdachte omstandigheden. Tijdgenoten getuigen van een nimmer onomstotelijk bewezen verhaal dat de goede man vergiftigd zou zijn door de echtgenoot van een vrouw met wie hij een affaire had. Die man was vast geen opera- en zeker geen Vinci-liefhebber.

Roekeloos flamboyant

Veni, Vidi, Vinci is zeker niet de eerste ontmoeting van Fagioli met de vergeten barokcomponist Vinci. Al in 2013 was hij een van de sterren van de cast die de opera Artaserse nieuw leven inblies. De registratie daarvan werd vervolgens overladen met prijzen. Ook de opname met Il Pomo d’Oro onder leiding van Riccardo Minasi van Catone in Utica, de opera uit 1727 op een speciaal voor Vinci geschreven libretto van Metastasio, leverde Fagioli jubelende kritieken op. Zo werd zijn vertolking ‘roekeloos flamboyant’ – uiteraard in de meest goede zin des woords – genoemd en prees men zijn ‘precisie en accuratesse’.
De beide opera’s zullen Fagioli’s aandacht voor Vinci verder aangewakkerd hebben en deden hem op zoek gaan naar meer aria’s die zijn stem passen als een handschoen. Luister bijvoorbeeld naar de manier waarop Fagioli in Sembro quell’usignolo uit Il Trionfo di Camilla (1725) de huiskamer binnen dendert en er meteen een coloratuur uitgooit, die zich alleen laat vergelijken met de zang van Cecilia Bartoli. Het puntje van de stoel is van meet af aan de enige passende zitplaats. Het is het overdonderende begin van een achtbaan door aria’s uit verschillende opera’s van Vinci. Meeslepend en dramatisch zoals het recitatief Ove corri? Ove vai? dat voorafgaat aan de aria Sorge talora fosca l’aurora uit L’Ernelinda (1726), duizelingwekkend en opwekkend virtuoos in Scherzo dell’onda instabile uit Medo (1728), destijds een van de favoriete showaria’s van niemand minder dan Farinelli. Met Il Pomo d’Oro, dat onder leiding van violiste en dirigente Zefira Valova een even opzwepend als veilig vangnet vormt voor de vocale acrobatiek, creëert Fagioli met Veni, Vidi, Vinci een terecht monument voor Leonardo Vinci, een componist van constante kwaliteit die het waard is werkelijk herontdekt te worden.


Lees en luister ook