Legende Cecilia Bartoli

Decca © Esther Haase

Mezzo Cecilia Bartoli wordt de muziek die zij zingt. Ze onthult op die manier de ware schoonheid van lang vergeten aria’s. Op haar nieuwe album Dolce Duello verbindt Bartoli de sensualiteit van haar stem met die van Sol Gabetta’s cello. Samen bezingen ze de barok.

Twee stemmen schilderen een mozaïek van menselijkheid

Het leven is een zoektocht. Altijd al geweest ook, voor Cecilia Bartoli. Ze had haar roem kunnen verzilveren in de gekende rollen in operahuizen en op de plaat. Maar ze groeide uit tot pleitbezorger van muziek die tussen de wal en het schip van de geschiedenis is gevallen. Mede door haar inspanningen maakt de barok zo’n driehonderd jaar na dato een nieuwe bloeitijd door.
Ook Dolce Duello is een eerbetoon aan componisten op het grensvlak van de zeventiende en achttiende eeuw, de periode van de vocale acrobatiek, maar ook van de diep doorvoelde emotie, van de mens in al zijn verschijningen. De Griekse tragedie is nooit ver weg in deze muziek: het noodlot, stormen van hartstocht, zuchten van verdriet. ‘Het vinden van zo’n oude partituur’, zegt celliste Sol Gabetta, ‘en het tot klinken brengen van die onbekende noten geven me een onbeschrijfelijk gevoel.’
Ook Dolce Duello bevat mooie ontdekkingen, zoals nooit opgenomen aria’s van Caldara en Porpora. De chemie tussen Bartoli en Gabetta levert mooie, warme kleuren op, die tezamen een mozaïek van menselijkheid vormen. Het past in de reis die Bartoli eind vorige eeuw begon met haar Vivaldi-album.

Ze wil de schoonheid van vergeten aria’s laten horen

Bartoli reist liever door tijdzones in de gewijde stilte van een bibliotheek dan temidden van straalmotoren op tien kilometer hoogte of langs de mysterieuze draden van het wereldwijde web. Computers en vliegtuigen boezemen haar angst in, al kan ze niet altijd aan die fobieën ontsnappen. ‘Ik heb,’ zegt ze, ‘vaste grond onder mijn voeten nodig.’
Ze zwerft graag steeds verder terug in het immense labyrint van de tijd, op zoek naar de stiefkinderen van de muziekgeschiedenis. Haar populariteit en charisma benut ze niet alleen om haar vele luisteraars te behagen, maar ook om de confrontatie met hen aan te gaan, om hen aan te moedigen met haar nieuwe werelden te ontdekken.
Die fascinatie voor verborgen schatten bracht journalist Peter van der Lint van dagblad Trouw ertoe twee zelfverzonnen bijnamen aan haar voor te leggen: La Scopritrice (de Ontdekster) en La Salvatrice (de Redster). Bartoli zette er een titel die meer bescheidenheid ademt. La Curiosa. De nieuwsgierige.
Maar vrijwel al deze bijnamen gaan voorbij aan het fenomeen Bartoli zelf, dat een alchemistische gave bezit om goud te maken van werken die musicologen als oud ijzer achterlieten op de schroothoop. Bij haar ondergaan die vergeten aria’s een transformatie: zij werpt hun lompen af, bekleedt ze met schoonheid en voorziet ze van een nieuwe betekenis. Zoals de filosoof Alidoro in de opera La Cenerentola van Gioachino Rossini een prachtige prinses weet te maken van de armzalige Assepoester, het meisje dat Bartoli al meer dan twee decennia op het operatoneel zet. Deze Alidoro is geen tovenaar, maar een wijsgeer, omdat de verandering van Assepoester niet een goocheltruc is, maar het onthullen van de werkelijke aard die in haar huist. Bartoli doet hetzelfde. Ze poetst aria’s niet simpelweg op met haar stem, maar probeert ons hun intrinsieke waarde tonen.

Ze ontdekte de opera op historische grond

Soms herinnert ze zich nog die zomerse dag als klein kind in de Termen van Caracalla, de immense ruïnes van het badhuis aan de Via Nova in Rome, het hersenspinsel van een krankzinnige keizer uit de klassieke oudheid, die zijn naam ontleende aan het dragen van een Keltische soldatencape, de caracallus. Het was op die dag dat haar ouders haar voor het eerst meenamen naar een uitvoering van Verdi’s Aïda. Vader en moeder zongen in het koor van de Opera van Rome, die gedurende het zomerseizoen de buitenlucht van de Termen verkoos.
Zowel Angelo Bartoli als Silvana Bazzoni droomden tijdens hun eerste ontmoeting op een muziekfestival in Spoleto, aan het begin van de jaren zestig, nog van een loopbaan als solist. Hij was een stevig gebouwde tenor met een expressief en rond gezicht dat bestond uit enkele karaktervolle penseelstreken. Op oude foto’s lijkt hij, evenals zijn dochter, te jongleren met zijn mimiek: beiden vertonen de neiging hun rechter wenkbrauw op te trekken. Silvana daarentegen was hoekiger en scherper en in haar jonge jaren deed haar magere gelaat, beheerst door een brede neus en volle lippen, in de verte denken aan dat van Maria Callas. Maar de snelle komst van hun zoon Gabriele en de bijkomende noodzaak om geld te verdienen, dwong hen uiteindelijk hun eigen illusies op te offeren voor de zekerheid en anonimiteit van het koor.
Op de dag van haar eerste opera doolde de jonge Cecilia met haar broer door de Termen van Caracalla, langs de marmeren vloermozaïeken en de verweerde muren, waar hier en daar nog vaag verguld stucwerk op te zien was. Op sommige plekken was het stenen karkas dertig meter hoog. In de oudheid kon het gebouw ruim anderhalf duizend baders herbergen. Voor het kind dat tot haar vijftiende alleen de vierkante kilometer Romeinse buitenwijk kende waar hun huis stond, behoorden de Termen tot een andere en magische wereld, waarvan ze tot die tijd geen idee had.
Met Gabriele beklom ze de namaak-sfinxen in het decor van Aïda, voordat ze in de duisternis van de avond van de ene verbazing in de andere zouden vallen. Een parade van echte dieren trok aan hen voorbij, van Egyptische gewaden en van stemmen zo luid dat ze tot in hun lichaam natrilden.

‘Gelukkig is ze een mezzo’, verzuchtte de beroemde sopraan

Nog maar negen was Bartoli, toen ze enkele jaren later haar debuut maakte als de onzichtbare herdersjongen, die met zijn kudde door de heldere nacht trekt aan het begin van de derde en fatale acte van Puccini’s Tosca.
‘Ik geef jou evenveel zuchten,’ 
‘als er bladeren dwarrelen in de wind.
Je verachting bezwaart mijn hart;
lamp van goud, jij wordt nog mijn dood!’
Deze even cryptische als melancholische woorden van Giggi Zanazzo, geschreven in het stadsdialect van Rome, waren haar eerste noten die over het operapodium in de richting van het publiek zweefden.
Zingen leek een bestemming voor Bartoli, haar ouders hadden haar niet voor niets vernoemd naar haar stadgenoot Santa Cecilia, beschermheilige van de muziek. Volgens haar moeder ontstond de keus voor de naam Cecilia uit een ‘voorgevoel’. Silvana herinnert zich dat haar dochter als kind zingen net zo leuk vond als praten en de hele dag door het huis de melodieën liep te neuriën die haar ouders moesten instuderen. Niettemin leek het er in de jaren daarna op dat haar dochter de muziek zou laten voor wat het was, althans de zang. Wel ontwikkelde ze een fascinatie voor dans en op 13-jarige leeftijd nam ze flamencolessen. Haar moeder kreeg haar zover dat ze ook piano en trompet ging studeren.
Zelf stelde Silvana haar dochter voor om samen haar stem enigszins te oefenen. Bartoli zag er geen kwaad in, aangezien ze toch vastbesloten was geen zangeres te worden. Totdat ze na enkele jaren merkte dat ze op de reis met haar moeder een punt gepasseerd was waarop geen terugkeer meer mogelijk bleek: het mysterieuze instrument dat zo diep in haar lichaam besloten lag, had haar voorgoed in zijn greep gekregen.
Halverwege de jaren tachtig werd ze als 19-jarige ontdekt bij een talentenjacht op de Italiaanse televisie, waar ze de harten van het publiek stal in twee duetten met gelouterde operasterren als sopraan Katia Ricciarelli en bariton Leo Nucci. ‘Gelukkig is ze een mezzo,’ grijnsde Ricciarelli.
Vanaf dat moment ging het snel. Enkele jaren later vertolkte ze voor het eerst een hoofdrol bij de Opera in Rome. Haar moeder was al eerder naar een ander koor vertrokken, maar haar vader zong er nog steeds, in wat zijn laatste seizoen zou worden. Niet lang daarna gingen haar ouders uit elkaar en trok Angelo Bartoli zich terug in zijn geboortestad Rimini aan de Adriatische kust.

‘Niets is muzikaler dan de stilte’

Ze ademt duende, dat magische woord uit de flamenco voor het moment dat de zanger, danser of gitarist niet langer de muziek uitvoert, maar de muziek wórdt en de toeschouwers weet mee te slepen in die betovering. Eerst is er die stem met nooit vermoede kleuren, die als een geest moeiteloos door alles weet heen te dringen, dan komt het ritme van het lichaam en het gezicht dat werelden verbeeldt, maar wie nog dichterbij komt ziet dat de wenkbrauwen – meer nog dan mond en ogen – de drijvende kracht zijn achter de expressie. Zij zetten alles in beweging, zoals de handen van de dirigent het orkest tot leven wekken. De wenkbrauwen lijken een eigen leven te leiden. Deze twee dunne penselen schilderen het verhaal van de muziek op Bartoli’s gezicht. Die manier van vertellen, die opbouw van het verhaal vanuit een detail, hoort bij haar. Zij kan, zoals dat in barokmuziek hoort, elke lettergreep zijn eigen energie geven. Voor het grote geluid en de dramatiek in de opera’s van Verdi, Puccini en Wagner is haar stem te klein. Haar muzikale wereld eindigt bij de verfijnde humor van Rossini, de componist van het understatement, die een opgetrokken wenkbrauw grappiger vond dan een afgezakte broek.
Van daaruit reist ze terug in de tijd. Als kind van Rome gaat ze niet gebukt onder het gewicht van de geschiedenis. Haar stad ademt geschiedenis. Zijzelf speelde op de resten van de oudheid in de Termen van Caracalla. De populariteit van haar muziek bewijst dat verleden en heden niet op een lineair tijdspad liggen, maar elkaar voortdurend raken. De Barok is niet verder verwijderd en vreemder voor de moderne mens dan de Romantiek.
De vraag is hoever ze haar luisteraars nog wil meevoeren in het labyrint van de muziekhistorie. Uiteindelijk is er zowel in de geschiedenis als in de muziek maar één beginpunt. En dat is de stilte. Maar dat zal ze niet ze erg vinden, want – zoals ze eens zei – ‘niets is muzikaler dan stilte’.


Aanbevolen opnamen


Lees en luister ook