Column Peter Buwalda

Peter Buwalda
Peter Buwalda © Keke Keukelaar

lk jussenMozart kan tevreden zijn

 

Onverdraaglijk, vind ik het, de gedachte dat Wolfgang Amadeus Mozart niet weet dat hij nog overal ter wereld gespeeld wordt, en zoveel vaker zelfs dan toen hij nog leefde. Dat er van zijn muziek honderden opnames bestaan, op plaat, op cd, voorhanden in miljoenen huiskamers. Hij weet niet eens dat het kán, muziek afspelen op een apparaat, zo vaak je maar wil, liggend op een chesterfield (zoals ik), of met je houten kont in een koets van Salzburg naar Wenen.
Auto’s – kent Mozart niet.
Hij is dood.
Nu vind ik stukjes waarin historische types rondlopen in het heden ook tamelijk onverdraaglijk, ik hou er helemaal niet van. Toch ga ik me eraan bezondigen: stel Mozart zat naast me, en hij luisterde nu, net als ik, naar Lucas en Arthur Jussen die zijn concerto in Es majeur voor twee piano’s (KV365) uitvoeren. Hoe zou Mozart, even los van de ontstellende gadget die zo’n stereoset voor hem zou zijn, reageren op wat hij hoorde?

Ik vermoed: opgewonden. Om niet te zeggen door het dolle heen. Hij staat namelijk goed hard, de stereo.
‘TRANSPARANT ORKESTJE DIT,’ brult Mozart, ‘GOED INGESPEELD OOK. WIE DIRIGEERT HET? IS DIT…’
Ik hoor je wel. (Muziek zachter.)
‘… Haydn? Met die lui van Esterházy?’
Net als ik iets wil zeggen over Marriner en zijn Academy of St Martin in the Fields, komen de Jussens erin. ‘Laat ze harder spelen,’ zegt Mozart, ‘Fortissimo possibile!
Oké, wat jij wil: loeihard, kraakhelder, dichtbij, daar is de trotse opening van KV365, volmaakt unisono gespeeld, melodisch argument,melodisch tegenargument, speels, trefzeker, en de doorwerking golft al naar Mozarts oren, die oogtranend zit te knikken en te grijnslachen, ja, dit wil wel na al die eeuwen. ‘DIE FORTEPIANO’S,’ schreeuwt hij, ‘MEINE GÜTE! WAT EEN KRACHT! EN TOCH FLUWELIG! WAT ZIJN HET? GEEN WALTERS!’
Ik draai het volume terug. Even pianissimo, zeg.
Maar Mozart gebaart woest, als een dirigent. ‘Fortissimo! De solisten, ik wil ze horen. Wie spelen dit?’
Tijdens zijn leven kon hij een arrogant baasje zijn, Mozart, lees zijn brieven maar. Nooit een vriendelijk woord voor een collega. Nu zegt hij: ‘Technisch goed. Heel goed zelfs. Accuraat. Ze missen geen noot. De toon zingt!’ Hij luistert met gesloten ogen, wiegt zijn poederhoofd. ‘Ja, dit vloeit als olie… het vloeit overal als olie!’ Met één oog open: ‘Goed stuk ook, eigenlijk, hè? Wat een balans. Wat was ik al vroeg goed, hè?’
Zeker, maestro.
‘Zeg! Wie spelen dit. Vrouwen? Breng ze me.’
Dan verbleekt Mozart, hij oogt werkelijk grauw. ‘Is dit… Muzio Clementi? Pfui Teufel. Je gaat me niet vertellen dat Clementi… Wat moet die charlatan op mijn…’
‘Cd?’
Dat zat erin, natuurlijk. Mozart was altijd al een competitieve jongen, hij wilde de beste zijn. Hij wás de beste. Maar Clementi was virtuozer. Maar minder smaakvol, mokte Mozart, en te mechanisch.
‘Nee hoor,’ zeg ik, ‘het is niet Clementi.’

Enfin, hierom heb ik dus een hekel aan anachronistisch getut, want wat er gebeurt is dit: Mozart staat op, legt zijn hand op de hartstreek, en zegt, alsof we midden in Così fan tutte zitten: ‘Maar dan, mijn beste… dan moet ik het zelf zijn. Niemand anders speelt mijn concerto’s zó. Ik ben het, samen met mijn zuster Nannerl.’
Nee hè, hoor je de Jussenbroers denken, gaat hij ons nou zitten vergelijken met Mozart zelf? Er zijn grenzen. Nee jongens, het is nog erger: ik laat Mozartje in jullie eigen cd-boekje geloven dat hij zichzelf hoort op jullie cd. En, bak ik ze bruin genoeg?
Toch verzin ik het niet zomaar. Ik verzin nooit iets zomaar. Ik heb erover nagedacht. Ik denk namelijk serieus – Mozarts genialiteit ten spijt, zijn 18de-eeuwse virtuositeit ten spijt – dat de Jussens deze muziek stukken beter spelen dan Mozart het destijds kon. Ik weet het wel zeker, eigenlijk.
Het zal wel vloeken in de kerk zijn. Maar we zijn niet in de kerk. We bevinden ons in de buitenste schil van de Mozartkunde, een musicologisch universum dat sinds Mozarts creatieve pang almaar is uitgedijd. Eeuw na eeuw, uitvoering na uitvoering, interpretatie na interpretatie, heeft dat universum zichzelf aangescherpt, verdiept, herijkt en vooral: verbeterd.

Dit keer onder aanvoering van Lucas en Arthur Jussen, onze jonge, geweldige concertpianisten van wie we nog zoveel willen horen. Vandaag zijn ze de meest vérse Mozartkundigen in een traditie waarin ze zelf overigens al bijna tien jaar staan. Al sinds 2005 spelen de broers het concerto in Es majeur voor twee piano’s, Lucas was twaalf, Arthur negen, en inmiddels staat de teller op vijfendertig publieke uitvoeringen. (‘Dertig,’ zegt Lucas. ‘Veertig,’ denkt Arthur.)
Mozart speelde het stuk, vermoeden zijn biografen, twee keer. Met een leerlinge, nota bene. Of hij ook met Nannerl uitvoerde, is niet zeker (al kreeg ik zojuist wel de indruk.)
Arthur en Lucas hebben met andere woorden nogal wat voor op Mozart. En niet alleen betere piano’s. Ze beschikken ook over de talloze plaatopnames die ze uit en te na kunnen analyseren. ‘Al moet je niet doordraven,’ vindt Lucas. ‘Zoals ik wel eens doe,’ zegt Arthur.
Voorts kennen ze de complete pianoliteratuur, die voor Mozart duister is gebleven. Beethoven, Schubert, Chopin, Fauré, Stravinsky, Poulenc, de Jussens hebben ze in hun vingers. Dat moet ook licht op Mozart werpen.
‘Klopt.'(Arthur.)
‘Je snapt beter wat de klassieke stijl is, denk ik.’ (Lucas.)
De mannen kunnen Mozarts brieven lezen die hij ten tijden van KV365 zélf nog moest schrijven. Brieven waarin Mozart uitlegt hoe je Mozart spelen moet.
‘Die brieven zijn belangrijk,’ vindt Lucas. ‘Vaak ook abnormaal normaal, trouwens.’
‘En geestig,’ zegt Arthur.
‘Jij had ze ook kunnen schrijven,’ zegt Lucas, ‘met al die melige grappen.’
Anders dan Mozart zelf studeerden de Jussens bij grote Mozart-pianisten en Mozart-pedagogen. Maria João Pires, Jan Wijn, Menahem Pressler. Mensen die op hun beurt les kregen van grote Mozart-pianisten en Mozart–pedagogen, die op hun beurt… etc.
‘Maar Mozart componéérde, wij niet,’ relativeert Arthur. ‘Hoe hij deze partijen heeft kunnen bedenken. Ik kan daar niet bij.’
‘Wij hoeven het alleen te spelen. Zo rijk en interessant mogelijk.’ (Lucas.)
De Jussens doen dat met samen met Sir Neville Marriner en de Academy of St Martin in the Fields, een kamerorkest dat vanaf 1959 tientallen Mozart-stukken heeft gespeeld en opgenomen. De arme Mozart moest het geregeld stellen met musici die hij op de dag zélf de nog natte partituren uitreikte.
‘St Martin in the Fields… zijn dat niet die lui van de soundtrack van Amadeus?’ (Mozart.)
Zeker, maestro.
Ach, weet je wat, ik roep Lucas en Arthur er gewoon even bij, kunnen de heren kennismaken. Misschien hebben ze zin om samen KV242 te spelen, Mozarts concerto voor drie piano’s. Dat wil ik wel eens zien, namelijk.

Peter Buwalda



banner-jussen-win


jussen-vk-3_220x220Kijk, lees en luister ook