Album van de week Jussens spelen Bach

© Marco Borggreve

Ze keken lang op tegen het monument dat Johann Sebastian Bach nog steeds is. Bij het opnemen van zijn concerten voor twee klavieren gingen de broers Lucas en Arthur Jussen daarom niet over één nacht ijs. En getuige het ontwapenende interview in het booklet bij het album, hebben ze nog steeds zowel angst als ontzag voor de noten van de grote Thomascantor uit Leipzig.

Familievreugde

Of het nu komt door het interview, of gewoon door het spel van de briljante pianobroers, dat ontzag voor Bach is in elke noot terug te horen. Ook de bijdrage van het immer scherpe Amsterdam Sinfonietta is soms terughoudend, vol eerbied bijna. En het werkt. De Jussens en het Amsterdamse strijkorkest leveren een Bach af die zich laat beluisteren als een huisvader, als een man vol jolijt, strengheid, mededogen en ook melancholie die samen met zijn kinderen achter het klavecimbel plaatsneemt en wat nazaten een strijkinstrument in de handen geeft om zo een avond zonder tv, smartphone en laptop in huiselijke familievreugde door te brengen.

Gretige studenten

Het ontstaan van de concerten voor twee klavecimbels brengt ons terug naar de tijd tussen 1728 en 1740, de tijd dat Bach in Leipzig niet alleen cantor was, maar ook het Collegium Musicum onder zijn hoede had dat destijds zeer gewaardeerde concerten gaf in het Zimmermannischen Caffee-Hauss. De musici waren vooral gretige (muziek)studenten die het samen musiceren als een leerschool beschouwden. Daarnaast had Bach nog zijn eigen familie met vele kinderen en musicerende vrienden over de vloer. Samen musiceren was een vast bestanddeel van de huiselijke praktijk en niet geheel toevallig waren verschillende kinderen van Bach, onder wie uiteraard Carl Philipp Emanuel en Johann Christian, vooral thuis op het klavecimbel; een goede reden om te zorgen voor een aanwas van concerten voor meerdere klavecimbels.

Debuut

Omdat Bach al genoeg te schrijven had, ging hij te rade bij zijn eigen materiaal, zoals een verloren gewaand concert voor hobo, viool en orkest. Bach transformeerde de noten met het grootste gemak naar het klavecimbel en liet de concerten klinken alsof ze nooit voor iets anders geschreven waren. En ja, zo klinken ze ook onder de handen van de broers Jussen. De twee pianisten die ‘als één superpiano’ kunnen klinken, zijn hun opvallende debuut op het podium van de Grote Zaal van het Concertgebouw op 24 november 2006, wel ontgroeid. Toen speelden zij, dertien en tien jaar oud Mozarts Concert voor twee piano’s KV 365 met de toen nog bestaande Radio Kamer Filharmonie onder leiding van Jaap van Zweden. Nu zijn ze een exclusief contract met DG, zes cd’s en vele memorabele concerten later, grote, volwassen pianomannen geworden die niet alleen Mozart, maar ook werken als Mantra van Karlheinz Stockhausen en een speciaal voor hun geschreven dubbelconcert als In Unison van Joey Roukens aankunnen. En nu dus Bach.
De muziek van de grote componist danst in handen van de Jussens met vrolijke lichtvoetigheid en ondanks het doorklinkende ontzag soms toch onbevangen door de kamer. Ze worden daarbij gesteund door een immer verend (let op de mooie cadans in het eerste deel van BWV 1060), stuwend en energiek Amsterdam Sinfonietta. Daartussen sluimert dan de weldadige rust en beschouwende zachtheid van de middendelen.

Opperste ontroering

Maar het mooist blijven de broers op deze plaat als ze samen in alle eenzaamheid achter de vleugels zitten terwijl ze zonder steun van het orkest die prachtige koraalvoorspelen uitvoeren in bewerkingen van György Kurtág, Mary Howe en Myra Hess. Vooral hun even onopgesmukte als geconcentreerde vertolking van de vier Kurtág-bewerkingen, waaronder Aus tiefer Not en Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit, onderstreept de grootsheid van Bach en laat de angst en het ontzag voor deze noten zó breekbaar samensmelten met opperste ontroering dat het enige dat daarna nog voegt een even deemoedige als eindeloze en devote stilte is.


Aanbevolen opnamen


Lees en luister ook