Album van de week Mansurians Requiem

Hoe schrijf je een dodenmis voor een ontheemd volk? Die vraag leidde ertoe dat de Armeense componist Tigran Mansurian driemaal vergeefs aan een requiem begon. Maar tenslotte lukte het hem. De muziek herdenkt niet zozeer de doden, maar wekt ze tot leven.

Mansurian kiest voor het gezichtspunt van de ontheemde.

Een eeuw na dato is de Armeense genocide nog altijd een open wond. De gewelddadige dood van één tot anderhalf miljoen Armeniërs in Turkije staat in de geschiedenisboeken gegrift als de ‘Grote Misdaad’. Elders woedde de Eerste Wereldoorlog, de Armeniërs bezaten geen eigen natie en zaten in de val. Voorouders van componist Tigran Mansurian vielen ten prooi aan de bloedige repressie. Mede voor hen wilde de componist met zijn Requiem een muzikaal monument oprichten. Dat hij daarvoor de Latijnse dodenmis koos, is niet verwonderlijk. Armenië was het eerste land dat begin vierde eeuw het katholicisme omhelsde als staatsgodsdienst. In de eeuwen erna moest het steeds weer zijn onafhankelijkheid bevechten. Buitenlandse overheersers kwamen, en werden verjaagd. Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie staat Armenië nu zo’n dertig jaar op eigen benen. Maar herinneringen aan de verschrikkingen van de genocide leven nog steeds.
De gezonde mannen werden vermoord, de weerloze ouderen, vrouwen en kinderen werden zonder water en voedsel op dodenmarsen de woestijn in gestuurd. En met deze mensen voor ogen schreef Mansurian zijn Requiem. Althans, hij probeerde het. Maar de oude muzikale vorm wierp problemen voor hem op. ‘De kern daarvan lag in de verschillen in de manier waarop sommige teksten gelezen worden in de Armeense en de Katholieke Kerk. De psychologie van een gelovige zonder een eigen thuis is anders dat die van een gelovige die deel uitmaakt van een sterke kerk in een land dat al eeuwen onafhankelijk is’, schrijft Mansurian.

‘Wat zal ik, o arme ziel, dan zeggen?’

Drie keer begon Mansurian aan een requiem en even zo vaak moest hij het werk neerleggen. ‘Ik moest besluiten wie mijn dodenmis zou gaan zingen. Was dat het volk van de traditie die Bach en Beethoven voortbracht en waarin een Kyrie bijna klinkt als een eis aan de Almachtige, of moest ik kiezen voor de traditie van de ontheemden.’ Uiteindelijk, en gelukkig maar, volgde Mansurian het pad van zijn geplaagde voorouders. Want daardoor kreeg zijn Requiem – ‘opgedragen aan de slachtoffers van de Armeense volkerenmoord’ – een persoonlijke lading die het onderscheid van voorgangers en tijdgenoten.
In het eerste deel van de Latijnse dodenmis bidden de achterblijvers voor hun eigen zielenheil, en vanaf het ‘Offertorium’ voor dat van de doden. Maar in Mansurians lijkt dat principe om te draaien: hier zingen de doden, niet de levenden. De muziek heeft iets onaards, alsof de klanken vanuit een tussenwereld tot ons komen. De woorden zweven, dan weer alleen in het luchtledige, dan weer boven de begeleiding van het Münchener Kammerorchester, die het bestaan op aarde lijkt te vertegenwoordigen. In het Dies Irae – het einde der tijden – proberen de strijkers de zangers naar de rand van de afgrond te sleuren. De stemmen zoeken houvast in een huiveringwekkende strijd. En dan is er plotseling de diepe bariton van Andrew Redmond, die moederziel alleen het Tuba Mirum inzet: ‘De wonderbaarlijke bazuin zal allen uit het dodenrijk tot voor de troon roepen.’ Langzaam mengt hij zich met het mannenkoor, waarna sopraan Anja Petersen en de vrouwen indrukwekkend hun tonen laten zweven, alsof de zielen uit hun graven ten hemel stijgen. Maar aan het einde is er weer de verwarring wanneer het koor uitbarst, want eenmaal voor die troon ‘wat zal ik, o arme, dan zeggen?’
Hoop en wanhoop, licht en duisternis bewonen de dodenmis, en ook het muzikale universum van Mansurian. En wat een reis laat hij de luisteraar maken.


Aanbevolen opnamen


Lees en luister ook