Focus Notre-Dame de Paris

De brand die op 15 april 2019 een deel van de Notre-Dame in Parijs verwoestte raakte velen. Of je nu een herinnering hebt aan stiekeme zoenen achter in de kerk met een nieuwbakken vriend of vriendin, of puur religieuze gevoelens hebt. Of je nu getroffen bent door de bewonderenswaardige architectuur of de vele kunstschatten, het majestueuze symbool van de Franse hoofdstad maakt iets los. Ook voor de muziek is de Notre-Dame van groot belang: het muzikale fundament van de Westerse kunstmuziek werd op deze plek gelegd.

De Amerikaanse muziekhistoricus Margot Fassler, professor aan de Notre Dame University (what’s in a name…) in Indiana verwoordde het een dag na de brand helder op BBC Radio. ‘Het is onze bakermat, ons thuisland’. En dat geldt zelfs voor de Engelsen, die de muziek die daar al kort nadat de eerste contouren van de kerk voltooid waren ontstond maar al te goed kenden en al in de dertiende en vroege veertiende eeuw als voorbeeld gebruikten.
De bouw van de kerk is overigens een waar huzarenstukje geweest, dat verschillende eeuwen besloeg. Het begon met een idee van bouwheer Maurice de Sully, tevens bisschop van Parijs. Hij stelde voor om de Sint Stefanuskathedraal, die al in de vierde eeuw na Christus gebouwd was en ongeveer op de plek van de huidige Notre-Dame stond, af te breken en er een prestigieus grote gotische kerk neer te zetten. Deze moest Parijs als religieus centrum definitief op de kaart zetten. In 1163 legde paus Alexandre III de eerste steen. Het zou uiteindelijk nog tot 1345 duren voordat het immense bouwwerk voltooid was, maar vanaf de inwijding van het hoogaltaar in 1182 kon de kerk al officieel in gebruik genomen worden. Vanwege het feit dat er drie relikwieën van Christus bewaard worden – de doornenkroon, een stuk uit het kruis en een van de nagels waarmee Christus aan datzelfde kruis bevestigd was – werd het inderdaad al snel een belangrijke plek voor katholieken.

Notre-Dame School

Dat uitte zich ook in de muziek. De Notre-Dame groeide uit tot het epicentrum van de destijds ‘moderne’ religieuze muziek. Zozeer zelfs, dat de geschiedenisboeken uit latere eeuwen al snel gingen spreken over de Notre-Dame School. Tot deze school behoorden de eerste twee componisten uit de Westerse muziekgeschiedenis van wie we de naam kennen: de kanunnik van de Notre-Dame Leoninus (ca 1150- ca 1201) en Perotinus (ca 1160 – ca 1230) wiens functie nog steeds niet bekend is en die waarschijnlijk in de leer was bij Leoninus.

Op weg naar het motet

Perotinus en vooral Leoninus werden de grote vernieuwers van de religieuze muziek. Ze legden de basis voor de westerse kunstmuziek, die vooral getekend wordt door vele vormen van meerstemmigheid. Die meerstemmigheid stond in de tijd van de Notre-Dame School nog in de kinderschoenen. Het zogenaamde organum, het religieuze gezang op basis van een gregoriaanse melodie, bleef vaak beperkt tot een tweestemmigheid waarbij de stemmen gelijk opgingen. Leoninus verbeterde de muzikale notatie zodanig dat ook de ritmiek helder genoteerd kon worden. Hiermee kon hij de meerstemmigheid veel verfijnder weergeven, wat leidde tot veel interessantere muziek. Bovendien werkte hij de tweestemmigheid uit tot drie- en vierstemmige structuren. Perotinus borduurde daar op voort en behandelde ook de nog altijd verplichte gregoriaanse basismelodie veel vrijer. Hij schreef indrukwekkende stukken als Viderunt omnes en Sederunt principes, en legde door de vrije omgang met het materiaal de basis voor het motet. Het motet werd in de veertiende eeuw naar grote hoogten getild door onder anderen Guillaume de Machaut en werd uiteindelijk de basis voor vele instrumentale vormen.

Afkeer van het pauselijk gezag

Hoewel de Notre-Dame na de tijd van Leoninus en Perotinus een van de belangrijkste Franse religieuze centra bleef, werd het schrijven van muziekgeschiedenis meer en meer overgenomen door de componisten die werkzaam waren aan de vele hoven. Ook hielp het niet dat de Franse koningen zich sinds Lodewijk XIV afkeerden van het pauselijk gezag in Rome.
Er kwam uiteraard wel veel muziek tot klinken in de Notre-Dame. Een voorbeeld hiervan is de rijke selectie muziek van Bach, Vivaldi, Mozart en ook Schubert, die tussen het werk van Perotinus en de vertegenwoordigers van de latere orgelschool het album vult dat Universal Frankrijk uitbracht om de restauratie van de Notre-Dame mede te bekostigen.
Maar de revolutionaire muzikale bijdragen vanuit de Notre-Dame zelf bleven na de werken van Leoninus en Perotinus lange tijd beperkt.

Franse Revolutie

Ten tijde van de Franse Revolutie kwam het voortbestaan van de kerk behoorlijk in gevaar. Niet alleen werd de kathedraal in 1793 nogal provocerend omgedoopt tot ‘Tempel van de Rede’, ook werden er vele kunstwerken gestolen of vernield. De eerste heilige mis vond pas weer plaats, nadat Napoleon Bonaparte in 1801 contact zocht met de toenmalige Paus Pius VII en vaststelde dat het katholieke geloof weliswaar niet de ‘staatsgodsdienst’ werd, zoals Rome verlangde, maar de ‘godsdienst van de meerderheid van de Franse burgers die in vrijheid beleden kon worden’. Paus Pius VII verhief daarna de Notre-Dame als eerste Franse kerk tot ‘basillica minor’, wat de bijzondere waarde van de kerk voor het katholieke geloof onderstreept. Sinds die tijd is de Notre-Dame een basiliek.

Het orgel

Er ging een zucht van verlichting door de orgelwereld toen bleek dat het grote orgel van de Notre-Dame, gebouwd door Cavaillé-Col, geen noemenswaardige schade heeft ondervonden van de brand van 15 april 2019 en uiteindelijk gewoon weer gebruikt kan worden. Het orgel is immers niet alleen een van de belangrijkste creaties van Cavaillé-Col, het is ook een instrument met een geschiedenis die op zijn minst terug gaat tot de veertiende eeuw. Uit die tijd stammen tenminste de eerste berichten over het gebruik van een orgel in de kerk. Dat orgel is uiteraard vele keren gerenoveerd, ver- en herbouwd. Belangrijke renovaties vonden plaats aan het begin van de zeventiende eeuw. In die tijd was organist en componist Jehan Titelouze (ca.1563-1633) de belangrijkste adviseur aangaande de aanpassingen van het orgel. Titelouze geldt met zijn inventieve orgelwerken tevens als de grondlegger van de Franse orgelschool, de grote tegenhanger van de Duitse orgelschool die culmineerde in het werk van Johann Sebastian Bach. Rond 1730 vernieuwde Antoine Calvière het orgel en in 1833 gaf Aristide Cavaillé-Col het instrument zijn huidige vorm.

De Franse orgelschool

De Franse orgelschool ontwikkelde zich via het werk van componisten als François Couperin, Alexandre Boëly, César Franck en Louis Vierne. Deze laatste componist en organist was van groot belang voor de aandacht voor het Cavaillé-Col-orgel in de Notre-Dame. Vierne ontpopte zich niet alleen als een zeer interessant orgelcomponist in de traditie van de Franse school, hij was van 1900 tot zijn dood in 1937 ook titulair organist van de Notre-Dame, een functie die tegenwoordig wordt bekleed door een driemanschap bestaande uit Philippe Levèbvre, Vincent Dubois en Olivier Latry. Zij houden zowel tijdens de diensten als tijdens de vele concerten de herinnering levend aan de belangrijke rol die de Notre-Dame speelde in muziekgeschiedenis.


Lees en luister ook