Muziek en Auschwitz

prikkeldraad
© iStock

‘Muziek, daar kun je niet van leven’, kreeg de Poolse Jood Szymon Laks als kind vaak te horen. Niets bleek minder waar. Door de muziek overleefde hij het nazi-dodenkamp Auschwitz. En dat gold voor meer musici.

‘Wie het verleden vergeet, is ertoe veroordeeld het opnieuw te beleven.’

primo-leviHet is inmiddels meer dan zeventig jaar geleden dat nazi-concentratiekamp Auschwitz werd bevrijd. In zijn boek ‘Is dit een mens’ schrijft de Italiaan Primo Levi over die dag. De Duitsers zijn al verdwenen en hebben Levi en nog wat andere gevangenen achtergelaten: de enkelingen die toch wel zullen sterven en aan wie ze geen munitie willen verspillen. ’27 januari’, vermeldt het boek. ‘Het eerste licht. Op de vloer het schandelijke tumult van starre ledematen, het ding Sómogyi.’ Dat is de naam van een dode, die de nacht geëist heeft. Ze laten hem nog even liggen. Eerst wassen en eten. ‘De levenden stellen eisen; de doden kunnen wachten. Wij gingen aan het werk, net als elke dag. De Russen kwamen terwijl Charles en ik Sómogyi een eindje wegbrachten. Hij was heel licht. We keerden de baar om op de grauwe sneeuw. Charles nam zijn muts af. Mij speet het dat ik geen muts had.’
Tijdens de herdenking afgelopen dinsdag citeerde de Poolse president Bronislaw Komorowski nog enkele andere woorden van Primo Levi: ‘Wie het verleden vergeet, is ertoe veroordeeld het opnieuw te beleven.’ Voorafgaand aan zijn openingstoespraak speelde een strijkkwartet muziek van de Poolse componist Szymon Laks, die Auschwitz overleefde, omdat hij dirigent werd van het kamporkest. Hij schreef er het indrukwekkende boek Kapelmeester van Auschwitz over.

‘Wat speelden ze hier? De dans macabre? Nazihymnen? Dodenmarsen?’

Ika Janine Jansen MendelssohnZe trekken aan hem in die eerste weken, de onder stroom staande prikkeldraden, waar zich elke nacht mensen in werpen, die het leven – dat in Auschwitz geen leven is – niet langer verdragen. Velen van hen krijgen al een kogel voor ze de afrastering bereiken, want de Duitsers haten het wanneer ze de lijken uit het draad moeten halen. Het concentratiekamp, schrijft Laks, ‘was een plaats voor wezens die leken op mensen maar het niet waren’. Wat schetst zijn verbazing als hij gevangenen op een dag ziet sjouwen met muziekstandaards. ‘Wie speelden hier?’ vraagt Laks zich af. ‘De beulen of hun slachtoffers? En wat speelden ze hier? De danse macabre? Nazihymnen? Dodenmarsen?’
Op avond stommelt een van de wrede kampbewaarders de barak binnen. Hij is op zoek naar iemand die kan bridgen. Laks springt op van zijn brits. Die avond laat hij tijdens het spel doorschemeren dat hij musicus is: violist en componist. De volgende dag bezorgt de kampbewaarder hem een auditie. Laks komt een barak binnen met allerlei instrumenten, een ‘verbijsterende aanblik’. Hij krijgt een viool in zijn handen gedrukt. ‘Mijn vingers waren stijf, gekneusd, mijn armen geschaafd, de strijkstok gleed uit mijn handen, maar gelukkig was mijn linkerarm bijna ongedeerd. Het leek me het beste iets te spelen dat zoden aan de dijk zette en zonder er lang bij na te denken stortte ik me op de openingsmaten van Mendelssohns Vioolconcert, totaal vergetend dat hij een Joodse componist was en dat de uitvoering van zijn werken verboden was in Duitsland en de bezette gebieden. Gelukkig gaf de dirigent me al na een paar maten een teken dat ik moest stoppen.’ Vanaf die dag zit Szymon Laks in het orkest van Auschwitz.

‘Mengele, de engel des doods, hield van Schumanns Traümerei

Na de oorlog vroegen velen zich af hoe het kon dat er in de on-wereld van de kampen muziek was. Hoe kon het dat beulen genoten van Schubert of Schumann? Celliste Anita Lasker-Wallfisch, lid van het vrouwenorkest in Auschwitz – en moeder van de musici Simon en Raphael Wallfisch – wierp diezelfde kwestie op in een BBC-interview. Zij moest musiceren voor de beruchte kamparts Jozef Mengele, de engel des doods, die uit de treinen tweelingen haalde en medische experimenten op hen uitvoerde, totdat ze eraan bezweken. ‘De man die dat deed’, vertelde Lasker-Wallfisch, ‘hield hartstochtelijk van de Träumerei van Schumann, die ik toevallig op mijn cello kon spelen. Dat is het grote raadsel rondom de topnazi’s: hoe konden mannen die zo goed opgeleid waren en kunstzinnig onderlegd, die alle vruchten van de beschaving hadden mogen proeven, hoe konden die afzakken naar zo’n peil van barbarisme? Wat ik ervan vond, vragen mensen me vaak, dat Mengele liefhebber was van Schumanns Träumerei,van dit lieflijke stuk. Het is obsceen, antwoord ik dan, maar het kan me niet vervreemden van die muziek.’

‘Als een SS’er naar muziek luisterde, begon hij wat op een mens te lijken’

szymon-laksLaks geeft in zijn boek Kapelmeester van Auschwitz op die vraag antwoord met een anekdote. ‘Een buitenlandse toerist loopt over het marktplein van een Duitse stad en ziet een grote harmonie spelen onder het balkon van het stadhuis. “Ter ere van wie speelt het orkest?” vraagt hij aan de omstanders. “Wat bedoel je? Ter ere van onze burgemeester! Vandaag is hij jarig”, krijgt hij als antwoord. “Ik begrijp het. Maar waarom vertoont de jarige zich dan niet op het balkon?” “Omdat hij niet kan. Hij speelt zelf in het orkest.” Deze anekdote drijft de spot met de overdreven liefde van de Duitsers voor muziek. En er is echt geen twijfel aan dat Duitsers vanaf de wieg liefhebbers zijn en dat niets muzikaals hun vreemd is. Dat ze ook muziek wilden op een plek als Auschwitz is maar één voorbeeld van die hartstocht. Als een SS’er naar muziek luisterde, vooral een stuk waarvan hij echt hield, begon hij – hoe vreemd het ook klinkt – zelfs een beetje op een mens te lijken. Konden mensen die zó van muziek hielden, mensen die begonnen te huilen als ze muziek hoorden, tegelijkertijd in staat zijn zoveel gruwelijkheden tegen de rest van de wereld te begaan. Er zijn werkelijkheden waarin je niet kunt geloven. En toch…’

‘Maak dat je wegkomt! Laat ons in stilte creperen!’

Over de invloed van muziek in de concentratiekampen staan twee meningen tegenover elkaar. Herinnerde het de kampbewoners aan nog een laatste rest menselijkheid of juist het tegendeel. ‘In veel publicaties’, schrijft Laks, wordt beweerd – niet zonder een zekere nadruk – dat de muziek het moreel van de uitgemergelde gevangenen hoog hield en hun de kracht gaf om te overleven. Andere stellen dat muziek diametraal het tegenovergestelde deed, dat de arme drommels erdoor werden gedemoraliseerd en dat de muziek juist bijdroeg aan hun snelle ondergang. Ik persoonlijk deel de laatste mening.’
Hij staaft het met een voorbeeld. Op kerstavond 1943 krijgt de kapelmeester opdracht om een aantal musici te verzamelen en kerstliederen te spelen in het vrouwenziekenhuis. De toestand is erbarmelijk en ademhalen nauwelijks mogelijk in de stank. Maar er moet gespeeld worden. ‘Na een paar maten klonk van alle kanten gesnik dat steeds luider werd en tenslotte eindigde in een grote onbeheerste huilpartij die de hemelse akkoorden van het kerstlied volledig overstemde. Ik wist niet wat ik moest doen. De musici keken me verlegen aan. Doorspelen? Harder? Gelukkig kwam het publiek zelf me te hulp. Van alle kanten klonken wanhopige kreten, steeds talrijker en scheller: “Genoeg! Stop! Maak dat je wegkomt! Laat ons in stilte creperen!” Ik wist niet dat een kerstliedje zoveel pijn kon doen.’


pl jewish life 220Lees en luister ook