Legende Renée Fleming

Ze nadert de zestig, maar sopraan Renée Fleming ziet nog genoeg ruimte om zichzelf te vernieuwen. Haar album Distant Light is daar een voorbeeld van. Ze flirt de laatste jaren zelfs met de popmuziek. ‘Vernieuwing is de sleutel tot geluk.’ Een portret van een zangeres, die een lange weg naar de top moest afleggen.
‘Ik was de volmaakte kameleon’

Het was alsof zij een leven opgelegd kreeg, een bestaan waarin ze zelf geen stem had, schreef ze in haar autobiografie The Inner Voice. ‘Ik herinner me niet dat mijn ouders zoiets als een onafhankelijke ziel in mij trachtten te kweken. De vraag was nooit wat ik wilde worden, doen, eten of dragen, maar wat ik moest worden, doen, eten en dragen. Mijn blik zocht altijd naar een goedkeurende weerspiegeling van mezelf in de ogen van anderen. Ik was de volmaakte kameleon en hulde me in de kleur die de persoon tegenover mij beviel. En dan ging het niet alleen om mijn ouders of leraren, maar ook om volstrekt onbekenden.’

‘Leef ik de droom van mezelf of die van mijn moeder?’

Allereerst was er de vrouwelijke lijn in de familiegeschiedenis, begonnen bij haar overgrootmoeder, die als tiener Praag ontvluchtte voor een opdringerige Duitse soldaat. Na de nodige omzwervingen belandde ze – moederziel alleen – in de Verenigde Staten. Daar baarde ze een dochter met een prachtige stem, die door haar vrienden als bijnaam de titel kreeg van een van de opera’s van de Italiaanse componist Giacomo Puccini, La fanciulla del West, het meisje van het gouden Westen. Ondanks haar talent ging de ambitie van Flemings oma om muzieklerares te worden niet in vervulling.
Die wens zag ze pas verwezenlijkt in de volgende generatie, in de vrouw die Flemings moeder zou worden en die op haar beurt mijmerde over een leven als operazangeres of filmster. De aanleg ervoor bezat ze, maar haar fantasie ging in rook op toen ze tijdens haar zangstudie zwanger bleek van haar dochter Renée. ‘Onze geschiedenissen zijn zo met elkaar vervlochten,’ schreef Fleming, ‘dat het soms moeilijk is om te ontrafelen of de droom die we leven van onszelf is of van onze moeders.’
Ook haar vader was zangleraar. Meer nog dan woorden was muziek de taal die zij voortdurend om zich heen hoorde. De eerste twee jaar van haar leven speelde ze in een box in de kamer waar haar moeder zanglessen gaf. Hun vroegste vorm van verstandhouding was geen gebrabbel van woordjes maar van muzieknoten. Al vroeg ontdekte ze door haar moeders lessen aan huis dat talent voor zingen slechts het begin is, het vertrekpunt voor een lange en moeizame zoektocht naar het geheim van de stem. Of zoals de Italiaanse mezzo-sopraan Cecilia Bartoli het uitdrukte: ‘De verscheidenheid van kleuren in mijn stem is een hemelse gift. Maar God oefent niet mee, daar heeft Hij de tijd niet voor.’
Muziek werd zoiets als het opruimen van haar kamer

Ze vergaapte zich aan de optredens van haar moeder in het Rochester Opera Theater, in het noorden van de staat New York, maar nooit kwam in haar kindergeest ook maar het begin van de gedachte op dat dit ook haar roeping zou worden. Dodelijk verlegen als ze was verborg ze haar gezicht liever achter een boek, begroef ze zich in een wereld waarin ze zich kon inbeelden anders te zijn dan ze werkelijk was.
Een brandend verlangen naar zingen of het podium bezat ze niet. Als schoolmeisje was ze slechts te zien in de jaarlijkse musicals, omdat anderen dat van haar wilden, omdat ze er dacht liefde en erkenning mee te verdienen. Na de middelbare school stroomde ze door naar het kleine Crane Conservatorium in Potsdam, New York. Het gebeurde geruisloos, zonder dat ze zich afvroeg of dit eigenlijk was wat ze
wilde. Pas daar begon zich voor het eerst iets te ontwikkelen dat op een passie voor muziek leek.
Het keerpunt kwam bij een auditie voor de talentenschool van de fameuze Metropolitan Opera in New York. Ze koos voor de moeilijke aria ‘Ach, ich fühl’s’ uit Die Zauberflöte van Mozart en viel bij de uitvoering aan dezelfde wanhoop ten prooi als de door 
Tot het einde van de jaren tachtig faalt ze bij audities

‘Praten over zingen,’ vindt Fleming, ‘is zoiets als praten over God: je moet er min of meer omheen praten, want er is geen exacte taal voor.’
Leren zingen blijkt geen rechte weg, maar een voorzichtig dwalen in een labyrint, speurend naar elke kleine aanwijzing die naar het hart van het doolhof leidt, een proces waarin van vele misstappen en fouten geleerd moet worden. ‘Zingen is uiteindelijk,’ schreef Fleming, ‘geen wetenschap, maar een aangeleerd, bijna pervers gebruik van onze natuurlijke stem en die ontwikkelen vereist volharding.’
En dat laatste heeft ze nodig, want tot het einde van de jaren tachtig faalt ze op de ene na de andere auditie. Niemand wil haar hebben. Ze ondermijnt haar eigen optredens door een repertoirekeus die te hoog gegrepen is voor haar stem of ronduit obscuur genoemd kan worden. Zoals tijdens één auditie bij
August Everding, de intendant van de opera in München, voor wie ze een aria van de Russische componist Igor Stravinsky meent te moeten zingen. ‘In hemelsnaam,’ hoort ze hem tegen zijn assistent zeggen, ‘waarom verknoeit ze mijn tijd met deze afschuwelijke muziek?’
Op den duur gaat ze jury’s van audities en concoursen zien als 
‘Ik had het gevoel dat ik ging sterven op het podium’

In het voorjaar zingt ze gravin Almaviva, een rol die ze inmiddels kan dromen, in Chicago en voelt in haar keel de angst omhoog kruipt voor de verstilde aria ‘Dove sono’. Niet veel later doen zich allerlei verwikkelingen voor in de Scala in Milaan. Eerst ontstaan er tijdens de repetitieperiode verschillen van inzicht met dirigent Gianluigi Gelmetti over versieringen die zij wil aanbrengen in de aria’s van Donizetti’s titelrol Lucrezia Borgia. Tijdens de première horen ze aan het einde van haar eerste aria een luide klap in de orkestbak, waarna de muziek stilvalt. Dirigent Gelmetti ligt bewusteloos op de grond. Het blijkt slechts een flauwte te zijn en een kwartier later wordt de voorstelling vervolgd. Maar daarna begint een kleine groep toeschouwers bovenin het theater de zangers uit te jouwen, een gemor dat zijn crescendo bereikt aan het slot van de opera, tijdens Flemings sterfscène. Nog dagenlang trilt ze na van deze ervaring.
In de zomer klapt ze om onverklaarbare redenen dicht tijdens het zingen van een Schubert-lied. Het verontrust haar dat dit in de intimiteit van een klein kamermuziekfestival, een plek waar plezier en ontspanning de boventoon voeren en waar ze dacht beschutting te vinden voor haar angsten. Ze ontwikkelt plankenkoorts, ‘een gevoel dat ik zal sterven als ik het podium opga’. De paniek overvalt haar voor de optredens, eenmaal op het toneel treedt een soort overlevingsmechanisme in werking.
Niettemin ontwricht de angst haar hele bestaan. Op sommige momenten is het alsof ze in een bioscoop naar de film van haar leven zit te kijken, zover lijkt de werkelijkheid van haar verwijderd.
Temidden van die crisis zingt ze Blanche DuBois.
De rol uit Tennessee Williams beroemde toneelstuk A Streetcar named Desire werd op haar stem geschreven door componist André Previn. De onthechte Blanche lijdt aan vergelijkbare angsten en haar leven en wanen voltrekken zich niet zozeer in de wereld die haar omringt, maar in een parallel universum. Wie de beelden van de opera op dvd terugziet kan in Flemings personage de verlammende eenzaamheid herkennen die zij op dat moment zelf ondergaat. Blanche geeft haar, zou ze later zeggen, een plek voor haar eigen duisterheid en angsten.
Nog voor de repetities van Previns opera A Streetcar named Desire wendt Fleming zich tot een psychiater, omdat haar lichaam niet meer wil ophouden met trillen. Volgens de therapeute hangt haar angst samen met haar stijgende roem. ‘Ergens in mijn achterhoofd,’ zegt ze in een interview, ‘geloofde ik dat er op een goed moment ergens een toeschouwer zou opstaan, die zou onthullen dat ik een bedrieger ben, dat ik niet kan zingen.’
‘Ik was in staat te zien: ik kan zingen’

‘Nadat ze weer was vertrokken,’ schreef Fleming in haar autobiografie The Inner Voice, ‘begon ik het vertrouwen te voelen dat ik niet langer alleen was. De bankschroef om mijn borst begon los te laten. Niet dat ik daarna nooit meer bang was; maar de gruwelijke, verlammende duisternis verdween geleidelijk in de acht maanden die volgden, totdat ik eindelijk in staat was de werkelijkheid te zien. Ik kan zingen.’
Aanbevolen opnamen
Lees en luister ook
Top 10 Sopranen
Favorieten van Renee Fleming
Het meesterwerk Die Zauberflote
Muziek en Opera
Top 10 Koningin van de Nacht
Sterk verhaal Affaire in geheimschrift
Focus Koningin van de valse noot






