Het meesterwerk Symphonie fantastique

© ArtKoArtKo / iStock

Wie in 1830 na de premiere durfde te vragen of de Symphonie fantastique een meesterwerk was, werd vierkant uitgelachen. De symfonie was één grote ramp, het meest vreselijke uitroepteken bij een toch al hopeloze liefdesgeschiedenis. Uiteindelijk kwam het allemaal meer dan goed. Nu ja, bijna allemaal…

Hoewel Hector Berlioz (1803-1869) het begin van de Franse revolutie op 14 juli 1789 niet meemaakte,ondervond hij in zijn jeugd en daarna de gevolgen van deze omwenteling aan den lijve. De aristocratische waarden werden in Frankrijk immers niet met één revolutie omver geworpen. Vandaar dat in de tijd dat Berlioz een jongeman was het gemor weer begon. Nu richtte de steeds sterker wordende burgerbevolking de pijlen op de Franse koning Karel X die nog te veel zou hechten aan de oude tradities. Daarom kwam het volk in 1830 weer in opstand. En na de ‘Trios glorieuses’, 27, 28 en 29 juli 1830, besloot Karel X af te treden en de kroon te laten aan de beter in de smaak vallende Lodewijk-Filips, die men voor de duidelijkheid maar de Burgerkoning noemde.

Drugsgebruiker en fantast

Hoewel Berlioz niet rechtstreeks met deze politieke gebeurtenissen te maken had, wist hij als geen ander dat bij een nieuwe tijd een nieuwe muziek hoorde. Vandaar dat hij zich ontpopte tot het enfant terrible van het Parijse conservatorium. Herhaaldelijk dreef hij de jury van de felbegeerde Prix de Rome tot wanhoop met werken die in niets leken terug te grijpen op de zo gewaardeerde normen van de klassieken, zoals La mort de Cléopâtre. Uiteindelijk kreeg hij de prijs in 1830 voor La mort de Sardanapale. Maar toen hij in datzelfde jaar zijn eigen gang kon gaan, luidde hij met zijn Symphonie fantastique meteen maar het einde van het klassieke en vroegromantische tijdperk in. In dit werk laat Hector Berlioz zich kennen als een fantast en drugsgebruiker (drank, opium, paddestoelen, cactussap of wat dan ook) pur sang. Hij zinspeelt zelf op mogelijk gebruik van verdovende middelen in de uitgebreide toelichting die hij schreef bij de eerste uitvoering van de Symphonie fantastique op 5 december 1830: ‘Een jonge musicus met een ziekelijke overgevoeligheid en een rijke verbeeldingskracht vergiftigt zich, in een aanval van liefdeswanhoop, met opium.’

Persoonlijk liefdesleed

Ook de muziek spreekt boekdelen. Iemand die fantasie en werkelijkheid zo hallucinerend in elkaar laat overlopen als Berlioz deed, is of niet goed bij zijn hoofd, of geniaal, of onder invloed. De Franse componist was waarschijnlijk alledrie tegelijk en kon daarom ‘het grootste drama’ in zijn leven omzetten in een visionair klankepos vol orkestraal avontuur en melodisch vuur.
Want hoewel de Franse revolutie in het vierde deel, Marche au supplice, werkelijk langskomt met de gedroomde gang naar het schavot en de angstaanjagend fysiek voelbare onthoofding, is de basis van de Symphonie fantastique een volkomen opgeblazen versie van persoonlijk liefdesleed. Berlioz raakte verliefd op de Engelse actrice Harriet Smithson, die met een toneelgezelschap in Parijs optrad, en deed aan het einde van de jaren twintig verwoede pogingen met haar in contact te komen. Uiteindelijk componeerde hij in 1830 de Symphonie fantastique om de wanhoop van zijn tot dan toe onbereikbare geliefde van zich af te schrijven. En om nu eens in één klap diepe indruk op zijn droomvrouw te maken.

Ongehoorde effecten

Wat dat laatste aangaat had hij sterke troeven in handen. Want niet eerder schreef een componist zo’n broeierig, meeslepend klankgedicht. Het is een krankzinnige verhaal ontsproten aan het getourmenteerde gemoed van de componist die op zoek gaat naar zijn geliefde (verbeeldt in de lange aanvangsmelodie, het steeds terugkerende ‘idée fixe’), haar vindt op een bal, haar verdenkt van ontrouw en overvallen wordt door eenzaamheid (het lied van de twee althobo’s en de rollende donder van vier pauken aan het slot van Scène aux champs), haar vermoordt, zelf ter dood veroordeeld wordt en ten slotte in een duivelse heksensabbat, ondersteund door een grotesk Dies irae, de geliefde weer ziet verschijnen.
De instrumentale voorstelling van Berlioz had daarbij in het geheel niet te lijden onder de wanhopige pogingen zijn geliefde voor zich te winnen. In tegendeel. Hij schokte zijn luisteraars met een voor die dagen onvoorstelbaar orkestapparaat en ongehoorde effecten. Wat te denken van de donder die vertolkt wordt door vier paukenisten? Of een althobo die van achter de coulissen zijn eenzaamheid weeklaagt en enorme buisklokken die wreed het gregoriaanse Dies Irae aankondigen…
Met zoveel ongehoords kon een compleet uit de hand gelopen première niet uitblijven. Eugène Sauzay, violist, vriend en studiegenoot van Berlioz, schreef over de eerste uitvoering: ‘Het succes was op zijn zachtst gezegd twijfelachtig. Het publiek raakte geïrriteerd en verward door de lengte van de eigenaardige stukken en het stond met veel tumult op. Sommige leden van het orkest schreeuwden: genoeg!, terwijl ze met hun instrumenten verdwenen.’

Avonturiersgeest

Inmiddels hebben vele orkesten bewezen dat de Symphonie fantastique geen onuitvoerbare en larmoyante zucht is van een hypochondrische dromer en dat Berlioz geen visionaire gek was (wat hij óók was), maar een componist die de mogelijkheden en onmogelijkheden van een orkest uitstekend kende. Dat hij met zijn enorme klankvoorstellingsvermogen de grenzen van het orkest verkende, draagt alleen maar bij tot het vernieuwende karakter van zijn werk. Want de Symphonie fantastique is meer dan een egodocument, een lang uitgesponnen gedachte van een dromende hoofdpersoon. Messcherp staan de puzzelstukjes naast elkaar, bits bijtend knagen in het eerste deel de strijkers onder het thema, de idee fixe, en onweerlegbaar duikt in elke maat Berlioz’ ritmische en harmonische avonturiersgeest op. In Un Bal bijvoorbeeld zijn de hoorns geen loze vulstemmen, maar harmonische stoorzenders. In dezelfde wals bewijst hij dat het idee om de twee harppartijen door maar liefst zes harpen te laten vertolken – zoals voorgeschreven, maar zelden in de praktijk gebracht – helemaal niet zo gek is. Met de Marche au supplice leert hij elke geïnteresseerde beul hoe men een hoofd in G afhakt.

Sprookje

Met dergelijke huzarenstukjes gaf de componist niet alleen de programmatische muziek een impuls, maar wees hij ook latere avonturiers als Franz Liszt, Guiseppe Verdi, Richard Wagner, Gustav Mahler en zelfs Arnold Schönberg de weg. En wat zijn onbereikbare geliefde betreft: in 1833 slaagde Berlioz er eindelijk in met Harriet Smithson in contact te komen. Zij trouwden op 3 oktober 1833 en vijf jaar later was het sprookje voorbij. Smithson raakte aan de drank en Berlioz zocht zijn toevlucht bij een tweederangs zangeres. Wat overbleef was een mooi verhaal en de meest fantastische en revolutionaire symfonie van de negentiende eeuw.


Lees en luister ook