De vergelijking Mélodies & chansons

parijs skyline
© iStock

Je kunt er zeker van zijn: Patricia Petibon doet altijd iets nieuws. Let wel; het is geen trucje om aandacht te trekken, want daarvoor heeft deze Franse sopraan te veel in haar mars. Op haar album La belle excentrique laat ze de verwantschap zien tussen bekende chansons en klassieke mélodies. En ze neemt je mee naar een kleurrijk Parijs van toen en nu, met hier en daar een paar toeters en bellen, maar vooral met haar bijzondere zangtalent.

Crossover

petibonDe grote aanwas aan zogenaamde crossover-albums van de laatste paar decennia heeft eigenlijk vertroebeld hoe flinterdun de grens tussen klassiek en populair kan zijn. Meestal gaat het bij die opnamen om een operaster die musical of jazz-standards zingt of een popzanger die opera probeert. Het resultaat is vaak twijfelachtig: de twee werelden lijken onverenigbaar.
In het Franse repertoire liggen de zaken heel anders, zoals het album La Belle Excentrique van sopraan Patricia Petibon laat horen. Ze zingt daarop mélodies – de benaming voor Franse liederen binnen het klassieke repertoire – en chansons – de naam voor het populaire Franse lied – en wat daar tussenin zit.

De mélodies van Erik Satie worden tegenwoordig gezongen door de grote opera- en liedzangeressen, maar een aantal ervan schreef hij voor de sterren van de vaudeville en de Moulin Rouge. Die, dat moet
dan wel gezegd, heel andere stemmen hadden dan de popdiva’s van tegenwoordig. Ook de komische opera’s van Jacques Offenbach, razend populair in de jaren zestigen zeventig van de negentiende ecopy offenbacheuw, balanceren al op de grens van wat we tegenwoordig classificeren als klassiek en populair. In een oude opname van
Offenbachs serieuze opera Les contes d’Hoffmann wordt de komische rol van de half dove bediende Franz gezongen door de beroemde komiek Bourvil. Hij is geen operazanger, maar hoor hem eens in de aria waarin de arme Franz probeert te zingen en te dansen:

Op La Belle Excentrique gaat Petibon in duet met de relatief ongeschoolde stem van regisseur Olivier Py, zowel in het door Juliette Gréco populair gemaakt Jolie môme van Léo Ferré als in Allons-y, Chocotte van Erik Satie. Ze smeedt die tot een geheel met werk van componisten als Francis Poulenc, Reynaldo Hahn, Manuel Rosenthal en Gabriel Fauré, onder meer door nieuwe arrangementen.

Traditie

Het cd-boekje suggereert dat Petibon daarmee iets nieuws biedt en zich niet conformeert aan wat van een klassieke zangeres verwacht wordt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ze eigenlijk iets anders doet: ze pakt de draad weer op. Want Franse operazangeressen voor haar mengden in hun carrières moeiteloos het lichtere en het zwaardere repertoire. De grote Régine Crespin blonk uit in Wagner, Berlioz en Verdi, zong daarnaast Offenbach en was niet vies van een haast jazzy nummer uit Les trois valses van Oscar Straus.
Les trois valses (oorspronkelijk: Drei Walzer) werd in Frankrijk een hit door Yvonne Printemps, die er in 1937 mee het theater in ging en het in 1938 verfilmde. Printemps was actrice en operettester. Ze had een mooie stem. Operazangeres was ze niet, maar diverse Franse componisten componeerden liederen voor haar. Francis Poulenc schreef voor haar Les chemins de l’amour, om te zingen in het stuk Leocadia van Jean Anouilh.

Patricia Petibon

Poulenc is een van de belangrijkste componisten van de twintigste eeuw. In zijn indrukwekkende oeuvre vinden we de prachtige opera Dialogues des Carmelites, fraaie geestelijke muziek en een groot aantal liederen, die vaak een mengeling van humor en onderliggende ernst zijn of omgekeerd. Patricia Petibon heeft met Poulenc gemeen dat vrolijkheid en ernst elkaar moeiteloos overlappen. Vaak lijkt ze vooral een grappige, mooie excentrieke ster: in haar recitals maakt ze gebruik van komische stemmetjes, feestneuzen en allerlei andere rekwisieten. Daar ga je als kijker en luisteraar in mee óf je vindt het vreselijk (een glas Chartreuse wil wel eens helpen om van de laatstgenoemde categorie in de eerste te belanden). Maar Petibon neemt haar kunst zeer ernstig: haar ideeën zijn goed doordacht en ze weet ze ook met vuur te motiveren en te verdedigen. La Belle Excentrique bevat de typische Petibon-kenmerken en vrijheden in de muziek: het is de zangeres er dan ook om te doen de luisteraar mee te nemen naar de sfeer van een muzikaal Parijs in al zijn facetten.

De vergelijking

Het album La belle excentrique is niet gemakkelijk naast andere te leggen, omdat Petibon gekozen heeft voor een rijk geschakeerde combinatie van liederen van verschillende componisten. Daarom een vergelijking met een aantal Franse kunstzusters uit vroeger jaren.
De liederen van Gabriël Fauré, waarvan Petibon er een paar op haar album heeft gezet, zijn door veel andere zangers opgenomen. Luister in Faurés Spleen bijvoorbeeld naar Renée Doria (geboren 1921), een sopraan die succes had in een repertoire dat voor een groot deel met dat van Petibon overlapt. Petibons kunst zit geworteld in die Franse traditie: ook zij zingt woorden in plaats van alleen maar noten. Ze heeft een stemgeluid dat enerzijds gemakkelijker door de microfoons wordt opgepikt en anderzijds minder karakteristiek is dan dat van Doria. Renée Doria laat de schoonheid van de Franse taal nog meer uitkomen dan Petibon doet.

Dat geldt eigenlijk voor alle Franse zangeressen die we in deze kleine vergelijking hebben gestopt. Liliane Berton heeft van dat groepje een stem die het meest lijkt op die van Petibon. Het verschil tussen hun uitvoeringen van Aux officiers de la garde blanche van Poulenc zit in de eerste plaats in de opnametechniek. Berton heeft iets meer warmte, Petibon vooral helderheid. Ze is nadrukkelijker dan de elegante Berton, die bovendien een ingebouwd stukje tragiek in de stem heeft, terwijl Petibon van zichzelf wat zonniger klinkt.

Régine Crespin heeft een heel ander soort stem dan Petibon: breder, meer dramatisch – ze zong Wagner, Berlioz en Verdi – en ook sensueler. In Hôtel van Poulenc klinkt ze aanmerkelijk verveelder en wordt het verlangen naar een lekkere sigaret nog meer voelbaar gemaakt dan bij Petibon. Die moet iets meer haar best doen, waardoor de landerigheid van het lied iets minder duidelijk uitkomt.

Petibon maakt van Saties Je te veux een sfeervol stukje muziek met een solo voor cello. Haar stem glijdt moeiteloos door de muziek. Voor Mady Mesplé geldt hetzelfde als voor Renée Doria: ze heeft een meer karakteristieke stem dan Petibon, maar voor de microfoons klinkt die wat minder flatteus. Mesplé weet de wals iets meer cachet te geven door nog meer subtiele verschillen in de aanpak van de woorden, waar Petibon het eenvoudiger houdt: een toon die redelijk voluit is of een wat zuchtrijke, zachte manier van zingen, met strakke hoge noten.

Om het wat kort door de bocht te zeggen: Petibon heeft een bijzondere stem, maar niet zozeer een bijzonder stemgeluid. Dat zal sommige mensen liever zijn dan de meer nadrukkelijke klank van de andere zangeressen die in deze kleine vergelijking te horen zijn, maar het maakt Patricia Petibon niet tot de grootste vocale persoonlijkheid van het groepje. De kracht van Petibon zit daarom meer in wat ze met het materiaal doet, in dit geval: niet zozeer hoe ze elk lied afzonderlijk zingt, maar hoe ze het gehele album heeft opgebouwd. Dat is de belangrijkste reden om La belle excentrique te beluisteren: het is geen wereldschokkend of zeer vernieuwend recital, maar een goede en vaak amusante kennismaking met het Franse liedrepertoire. Het is bovendien een zeer onderhoudend, kleurrijk en knap geconstrueerd geheel, dat de wetten van het traditionele recital-album aan zijn laars lapt.


laiglonLees en luister ook