In de spotlights Jan-Willem Rozenboom

Jan-Willem Rozenboom
Jan-Willem Rozenboom © Nol Havens

Pianist Jan-Willem Rozenboom brak in zijn conservatoriumtijd door als bandlid van Guus Meeuwis. Na zijn klassieke studie wierp hij zich op Bach. Te midden van het hectische popmuzikantenbestaan verdiepte hij zich in de Goldbergvariaties. Onlangs zette hij ze op cd.

‘Als vijfjarige had ik al een fascinatie voor wat je met die witte en zwarte

toetsen kon doen’

jwrozenboomJohann Sebastian Bach is niet alleen de vader van de klassieke muziek, maar ook de opa van onze moderne popsterren. ‘Wij lenen allemaal van hem’, zei Sting, ‘soms zonder dat we het in de gaten hebben.’ Dat Bach het goed doet in poplijsten bleek vorige week, toen de luisteraars van Nostalgia, vroeger Radio5, de song A Whiter Shade of Pale van Procul Harum kozen tot nummer één in de Top200 van de jaren zestig. De Britse band liet zich inspireren tot die wereldhit door de beroemde ‘Air’ uit Bachs Derde Orkestsuite. Pianist Jan-Willem Rozenboom kent het nummer door en door, want het zat in een van de theatertours van Guus Meeuwis. ‘Geweldige popmuziek’, zegt hij. ‘Met dank aan de oude Bach.’
Zijn eerste kennismaking met Bach was een menuetje, dat hij gehoord moet hebben op zijn achtste. Thuis in Eindhoven luisterde zijn moeder altijd naar de klassieke zender Radio4, speelde zijn oudere broer cello en zijn vader piano. ‘Als kind van vijf stond ik hem op zijn vingers te kijken. Fascinerend wat je allemaal met die witte en zwarte toetsen kon doen. Ik kreeg toen mijn eerste lessen van een vriendin van mijn ouders, want eind jaren zeventig kon je pas vanaf je achtste op de muziekschool terecht. Ze deed dat heel speels. Wanneer ik het even zat was, liet ze me lekker als kikker door de kamer springen. Zo rondom mijn vijftiende – als je op de middelbare school wordt gedwongen na te denken over een toekomstig beroep – begon het me te dagen dat ik verder wilde in de muziek. Mijn pianodocente vond dat zij me niet veel meer kon leren en moedigde me aan naar de vooropleiding van het conservatorium in Tilburg te gaan.’

‘In de Meeuwis-hit Brabant paste ik een gekend Bach-principe toe:

het orgelpunt’

Eenmaal pianostudent aan het Tilburgse Conservatorium besloot Rozenboom lid te worden van een studentenvereniging. Op de sociëteit ontmoette hij Guus Meeuwis. ‘Daar stond ook een oude, valse piano waarmee we onszelf en de anderen vermaakten tot diep in de nacht. Guus zong dan covers, die ik meespeelde. We wonnen het studenten songfestival en begonnen met het maken van eigen repertoire. Al snel werden we ontdekt en kregen een hit met Het is een nacht. Aanvankelijk bezat de band een toetsenist, dus pakte ik de basgitaar. Van de leden was ik de enige conservatoriumstudent. Daardoor was het logisch dat ik me ook ging bemoeien met het componeren van liedjes. Guus was meestal onbevangen. Hij sloeg wat akkoorden aan en als die hem bevielen, weefde hij daar omheen een lied. Met mijn achtergrond in de muziek kon ik zijn vondsten verdiepen. Mooi voorbeeld is het lied Brabant. Dat was eerst geen grote hit, maar als we het nu zingen in het PSV-stadion in Eindhoven, staat de boel op zijn kop. In het begin van dat lied heb ik gebruik gemaakt van een principe uit de klassieke muziek, waarin Bach een meester was: de basnoot blijft hetzelfde terwijl de akkoorden veranderen, het zogenaamde orgelpunt.’

‘Muziek is een verhaal met hoofdstukken, alinea’s, punten en komma’s’

Ondanks het hectische bestaan als popartiest, wisten uiteindelijk alle leden van de band hun studies te voltooien, ook Rozenboom. Hij verhuisde zelfs nog van Tilburg naar Den Haag om aan het Koninklijk Conservatorium les te krijgen van pianist Rian de Waal. ‘Er was wel scepsis of het mogelijk was om de twee stijlen, pop en klassiek, te combineren. Maar kennelijk heb ik ze kunnen overtuigen’, zegt hij. De eisen waren hoger, maar de beloning ook. ‘Rian heeft me dieper de wereld van de muziek in geleid. Als je een nieuw stuk bij hem studeerde, werd je geacht dat uit het hoofd te kennen, of – zoals de Engelsen dat veel beter uitdrukken – by heart. Want daar gaat het om: dat die muziek in alle vezels van je lichaam zit. Veel mensen denken altijd dat de snelle en virtuoze stukken het moeilijkst zijn, maar dat is een misverstand. Het zijn juist de trage delen waar je eindeloos op moet zwoegen om ze inhoud te geven. Rian leerde me ook om op een maatstreep rust te nemen. Want die staat er niet voor niets. Zeker bij Bach, zei hij, moet je het spelen niet aan de motoriek overlaten, maar altijd het hoofd erbij houden. In zekere zin is een muziekstuk zoiets als een boek – het kent hoofdstukken, alinea’s, zinnen, punten en komma’s. Die structuur moet je niet zozeer hoorbaar als wel voelbaar maken. Het gaat tenslotte om een verhaal.’

‘Bachs Goldbergvariaties zijn wonderschoon van opbouw’

focus-goldberg-vk_220x220Meteen na zijn conservatoriumstudie, zo’n twaalf jaar geleden, besloot Rozenboom dat hij geen klassieke musicus zou worden. Hij bleef toetsenist en liedschrijver bij Guus Meeuwis. Maar hij wilde zich wel één werk van Bach eigen maken: de Goldbergvariaties. Het horen van de beroemde opnamen van de Canadese pianist Glenn Gould was een indringende ervaring, die hem niet losliet. Hij wilde deze muziek doorgronden. ‘Het stuk is van een intense logica’, vindt Rozenboom. ‘Het begint met een aria, en daarna komen dertig variaties. Daarin wijkt Bach af van de praktijk, want meestal variëren componisten op de melodie, op de noten in de rechterhand. Maar Bach neemt als uitgangspunt de akkoorden in de linkerhand. Hij was een man van structuur, dus hij verdeelde de dertig variaties in tien blokken van drie. Elk blok begint met een langzame variatie, dan een virtuoze en tot besluit een meerstemmige deel, een canon. De mooie en zangerige aria waarmee het stuk begint, raakt steeds verder uit zicht. Maar in zijn laatste variatie verwerkt Bach twee volkswijsjes. De één heet Kraut und Rüben haben mich vertrieben en de ander Ich bin so lang nicht bei dir g’west. Het eerste lied zou je kunnen interpreteren als: de beginaria is verdreven door dertig variaties. En het tweede slaat op het feit dat we al zo lang de melodie van die aria niet hebben gehoord. Aanleiding voor Bach om daarna – als slot – terug te keren naar het begin. Het werk is wonderschoon van opbouw.’
Rozenboom begon zijn studie van de Goldbergvariaties op zijn 29ste en zo’n zes jaar later vatte hij het idee op om toe te werken naar een opname ervan in zijn veertigste levensjaar. Het lukte. Tussen alle bedrijven door nam hij steeds weer een paar weken de tijd om te studeren. Soms liepen Meeuwis en de andere bandleden een theater binnen voor de soundcheck en hoorden ze de eerder aangekomen Rozenboom een van de variaties spelen als opwarmer. En nu ligt de cd er.

‘Ik heb een keer een thema van Chopin gebruikt, maar dat viel niemand op’

Behalve de Goldbergvariaties ontdekte Jan-Willem Rozenboom de afgelopen jaren ook de cantates van Bach. ‘Vooral dankzij mijn broer, die een oude muziek-fanaat is. Daarin ging een nieuwe wereld voor me open, een andere kant van Bach. In de cantates is hij de componist die instrumenten mengt en aangrijpende melodieën schrijft.’ Of Bach ooit nog een directe inspiratiebron zal zijn voor een lied van Guus Meeuwis – zoals bij Procul Harum – weet Rozenboom niet. ‘Het zou kunnen. We luisteren met een open oor naar klassieke muziek. Vorige week ontdekte Guus op Radio4 in de Achtste Symfonie van Antonin Dvorak een melodie waar hij graag iets mee wil doen. Daar moeten we nog eens naar kijken. Ik heb één keer een thema gebruikt uit de Derde Wals van Chopin, in het lied Laat mij in die waan. Ik had verwacht daar veel commentaar op te krijgen, maar kennelijk is het tot nu toe niemand opgevallen.’


pianisten (1)Lees en luister ook