In de spotlights Christianne Stotijn

Christianne Stotijn met uil
Christianne Stotijn © Jörgen Caris

De roep van de uil moet je niet onbeantwoord laten, vindt Christianne Stotijn. ‘Want hij brengt ons terug naar waar we vandaan komen.’ De wijze en mysterieuze vogel inspireerde de mezzosopraan tot een nieuw album.

Zoektocht naar wereld achter de woorden en de noten

stotijn-met-creditMet haar vorige album Stimme der Sehnsucht oogstte Christianne Stotijn wereldwijd lof. De criticus van Gramophone schreef zelfs dat de Nederlandse mezzo ‘God’s Gift was voor de bewonderaars van Christa Ludwig’, de grote stemkunstenares uit de vorige eeuw, die eens zei dat het van moed getuigt ‘om je eigen gevoelens te tonen in een lied en niet met opgeheven vinger het publiek voor te houden dat dit de manier is waarop de componist het bedoelde, en niet anders’. Het BBC Music Magazine gaf haar de maximale vijf sterren. En Trouw-recensent Peter van der Lint beschreef haar ‘als priesteres die een hallucinerend ritueel uitvoerde’, toen Stotijn in het Concertgebouw als toegift het gebed Abboen van Fant de Kanter zong. Een Onze Vader in het Armeens, maar één die veel minder plichtmatig is dan die we kennen uit de kerk. Dit gebed begint met de prachtige zin: ‘Bron van zijn, die ik ontmoet in alles wat mij beroert, ik geef u een naam, zodat ik u een plaats kan geven in mijn leven. Richt uw licht op mij – maak mij nuttig.’ Het lied staat op haar nieuwe album If the owl calls again, dat een logische stap is op het spirituele pad dat Stotijn bewandelt, een zoektocht naar de wereld achter de woorden en de noten.

‘De uil leidt ons terug naar een oerherinnering’

De titel van het nieuwe album ontleende Stotijn aan een gedicht van de Amerikaan John Haines, een dichter die woonde in een zelfgebouwde boshut in de wildernis van zijn thuisstaat Alaska. Hij schreef over wat hij er zag, over vlinders die hij in zijn hand hield, over elanden die hij schoot en over stenen die lagen te wachten tot God zich hun naam zou herinneren. Een vakgenoot vond Haines een poeet voor mensen die weten dat gedichten soms op gebeden lijken. In If the owl calls again reist de dichter mee op de nachtelijke vleugelslag van de uil, om in de ochtend ‘vervuld huiswaartse te zweven als de kille wereld ontwaakt’.

frank-bridgeHet werk van Haines inspireerde Stotijn tot het zoeken naar liederen die gaan over het verlangen om terug te keren naar de natuur, de bron van het leven. ‘Net als de zwaan of de arend is de uil een mythisch dier’, zegt ze. ‘Er zit er één bij mijn boshuis in België. En als ik hem hoor, dan treft dat geluid mij als een roep van kracht en wijsheid. De uil leidt ons terug naar een plek in ons onderbewustzijn, naar een oerherinnering. In het lied Where is it that our soul doth go? van Frank Bridge bijvoorbeeld vraagt de hoofdpersoon zich af: ‘Waar gaat onze ziel heen? Waar blijft het vuur dat is gedoofd? Waar is de wind?’ De roep van de uil gaat over waar we vandaan komen en waar we uiteindelijk naar terugkeren. Er zit iets donkers in zijn lied. Hij werpt vragen op, zonder ze te beantwoorden.’

‘Ik had altijd mijn eigen fantasiewereld en rituelen’

kloosterkerkStotijn groeide op in Hazerswoude, in een gezin dat ‘s zondags te vinden was in verscheidene hervormde kerken in Den Haag. ‘Daar preekte mijn opa als dominee en mijn vader was contrabassist tijdens de maandelijkse Bach-cantates in de Kloosterkerk. Ik kreeg dus al vroeg de prachtige verhalen mee. Toch had ik als kind altijd mijn eigen fantasiewereld en rituelen die niets van doen hadden met het christelijke gedachtengoed. Mijn ouders drongen ons ook niets op. Ze leerden ons dat het leven een geschenk is, maar mijn verbeelding mocht daar in alle vrijheid eigen werelden scheppen en ordening in aanbrengen.’
Dat spirituele is altijd gebleven. Niet voor niets blonk Stotijn als jonge mezzo al uit in een lied als Urlicht van Gustav Mahler. ‘Voor mij zit er betekenis in alles wat ik in het leven tegenkom’, zegt ze. ‘Spiritualiteit doe je er niet even bij in je vrije tijd, of op zondagochtend. Ik zie haar als een anker, een plek die ik altijd kan opzoeken. Het leven van een zanger – het reizen van stad naar stad, van podium naar podium – kent een dynamiek, die ervoor kan zorgen dat je van jezelf losraakt, dat je geleefd wordt. De roep van de uil waarschuwt me, brengt me terug bij vragen die echt belangrijk zijn. Enerzijds leidt hij je naar een innerlijke plek waar je even vrij van pijn kunt zijn. Anderzijds zit er ook iets ijzigs in zijn roep: hij drukt ons met de neus op wat we niet weten, en nooit zullen weten.’

‘Nergens was ik liever dan in mijn doolhof’

Stotijn bezit een fascinatie voor de mystieke kant van het leven. Ze gelooft niet in toeval en verduidelijkt dat met een anekdote. ‘In de tijd dat ik werkte aan dit album bedacht ik me op een woensdag, dat ik nog even naar de nabijgelegen boekhandel Praamstra in Deventer wilde’, vertelt ze. ‘Het was vlak voor sluitingstijd, tien voor zes. Eigenlijk was het de moeite niet, maar ik voelde een sterke aandrang. In de winkel liep ik naar de afdeling theologie en ransuilpoëzie en vond daar een dichtbundel met de titel
De komst van de ransuil van Maria de Groot. Ze liet zich ertoe inspireren door een ransuil die enkele weken de wacht hield buiten haar huis. Bij het bladeren stuitte ik eerst op een gedicht over San Damiano, het klooster van Sint Franciscus in de velden buiten Assisi. Vreemd, want daar was ik net geweest. Op die plek bevindt zich bijna niets, zij is een lege ruimte, maar toch hangt er een enorme energie omheen. “Nergens was ik liever dan in mijn doolhof”, schrijft De Groot. “Waar rozen mij doornig de richting wezen naar de plaats waar winter wordt uitgezet.” Dat sprak me aan. Ik wilde weten wanneer zij dit gedicht schreef en zocht het titelblad op. Daar viel mijn oog plotseling op een opdracht. “Voor Christianne”, stond er. Mijn lichaam huiverde. Uiteraard kocht ik het boek, want ik wilde weten wie Maria de Groot is. Ze bleek onder meer de eerste vrouwelijk predikant van de Haagse Kloosterkerk, waar mijn vader vroeger organist was. Ze komt uit Deventer en de Christianne aan wie ze de dichtbundel opdroeg, was haar huisgenote. Dat zijn van die geschenken die op je pad komen waarvan ik niet geloof dat het toeval is.’

‘Wie alles op eigen kracht doet, maakt van het leven een benauwde ruimte.’

christianne-uilTwee jaar geleden begon Stotijn aan de zoektocht die zou leiden tot het album If the owl calls again. Het was een bewogen tijd, waarin onder meer haar leraar Udo Reinemann stierf. ‘Dat liet een enorm gat achter’, zegt ze. ‘Door die gebeurtenis ging ik ook anders kijken naar bepaalde verschijnselen. Tot die tijd deed ik veel op kracht. Dat riep Reinemann in mij op. Ik was gewend om meteen op mijn doel af te gaan, om mijn eerste impuls te volgen. Wat daarbij in de weg stond, moest wijken. Maar kracht roept weerstand op, wat resulteert in een permanente strijd. Na Reinemanns dood begon ik meer open te staan voor ideeën van anderen. Mijn loopbaan verliep natuurlijk nogal stormachtig. Eerst studeerde ik viool en toen mijn stem werd ontdekt, kwamen de grote podia al snel – op mijn 26ste zong ik met Haitink en vloog de wereld rond. Dat bestaan kon ik een poos volhouden op kracht, maar uiteindelijk moest ik terugkeren naar de echte vragen in het leven: “Wie ben ik? Waar sta ik voor?” Wie alles op eigen energie onderneemt, leerde ik, doet anderen en uiteindelijk ook zichzelf tekort. Dan wordt het leven een benauwde ruimte. Het gaat erom mijn kracht te bundelen met die van anderen. Dit album heb ik gemaakt met andere musici, mensen die me inspireren: altviolist Antoine Tamestit, pianist Joseph Breinl, mijn broer, de contrabassist Rick Stotijn, hoboïst Oliver Boekhoorn, fluitist Toon Fret en het Oxalys ensemble. Door hun inbrengt heeft het verhaal een zeggingskracht gekregen die ik alleen niet had kunnen bereiken.’



klein sopranenLees en luister ook