Focus Afscheid Jansons

Mariss Jansons
Mariss Jansons © Anne Dokter

Elke einde markeert een nieuw begin, zeggen ze. Deze week neemt dirigent Mariss Jansons afscheid als chef van het Koninklijk Concertgebouworkest, van de groep musici die – zoals hij zelf eens zei – ‘wonderen kan verrichten’.

Als kind bouwde hij al een orkest met losse voorwerpen op zijn bed

Er bestaat een prachtige foto van de driejarige Mariss Jansons die op zijn derde met een stokje en een partituur voor zich op een poef de dirigent speelt. Hij had een goed voorbeeld: zijn vader Arvid werkte tijdens de oorlog als violist in het operaorkest van de Letse hoofdstad Riga, waar hij in 1944 – een jaar na zijn zoons geboorte – chef werd. Tot zijn negende groeide Mariss op in de coulissen van het theater in Riga, waar zijn vader dirigeerde en zijn moeder zong. ‘Ze wilden me niet thuis laten met een oppas. Daardoor kende ik voor mijn tiende jaar al vele balletten en opera’s uit mijn hoofd. Achter het toneel kreeg mijn grote fantasie gestalte: violist worden in een theaterorkest, of danser, of… dirigent.’
Begin jaren vijftig verhuisde Arvid Jansons naar Leningrad, het huidige Sint Petersburg, waar hij ging werken onder de beroemde Jevgeni Mravinsky en Kurt Sanderling. De rest van het gezin volgde een paar jaar later. Als kind vormde Mariss met allerlei voorwerpen op zijn bed al een orkest. De politieke werkelijkheid om hem heen stond in brand of smeulde op zijn minst, maar de kleine Mariss bouwde zijn eigen realiteit. Waar andere jongens in hun hoofd voetbalcompetities speelden, daar stelde hij concerten en seizoenen samen.

Een partituur is iets intiems, iets wat je buiten zicht houdt

Die verbeeldingskracht kenmerkt zijn stijl van dirigeren. Jansons ziet niet veel in een dirigent die het orkest slechts vraagt de ene noot wat luider te spelen, de andere wat langer. Het gaat om een verhaallijn. In een gesprek met de Engelse krant The Telegraph zei hij: ‘Het is beter om met musici te praten over betekenis, niet over techniek.’ Maar het omgekeerde blijkt even later ook waar, zoals in het land van zijn jeugd, de Sovjet-Unie de waarheid ook altijd tweeslachtig was. ‘Soms krijg je de juiste betekenis door je te concentreren op de techniek. En een andere keer los je een technisch probleem op door je te focussen op de betekenis.’
Een man voor wie het leven bestaat uit partituren. Dat is ook het beeld dat de musici van het Koninklijk Concertgebouworkest van hem hebben. Haitink ging vroeger tijdens tournees in alle vroegte wel zwemmen, maar dat is aan Jansons niet besteed. Tijdens de wereldreis van het orkest gaf de meegereisde arts de met zijn gezondheid worstelende dirigent de raad om zo nu en dan een wandeling te maken. De dokter ontmoette slechts onbegrip, vertelde altviolist Roland Krämer deze week, tijdens een radio-interview.
Als kind sloot hij zich in zijn slaapkamer op met een denkbeeldig orkest, als volwassene lijkt hij zich in zijn eigen tijd het liefst te omringen met partituren. Een interviewer die vroeg of zij met hem er één mocht inkijken kreeg een verbaasd ‘nee’ te horen. Dat staat voor Jansons gelijk aan iemand laten meelezen in een dagboek. In de partituren schrijft hij hoogst persoonlijke aantekeningen, die zijn innige verhouding met de muziek blootleggen. Zo’n partituur is iets intiems, iets wat je buiten het zicht houdt.

Hij stierf bijna in het harnas tijdens het dirigeren van La Bohème

Na zijn studie aan het Conservatorium van Leningrad nam hij de baan van zijn vader over. ‘Een tijd waarin ik me moest ontworstelen aan zijn schaduw’, zei Jansons daarover. In de jaren zestig mocht hij van de autoriteiten studeren bij Herbert von Karajan, maar toen die hem aanbood assistent te worden bij de Berliner Philharmoniker blokkeerde de Sovjet-dictatuur dat. Dus bleef Jansons een decennium lang min of meer verscholen achter het IJzeren Gordijn.
Hij kwam op zijn 36ste, in 1979, naar het westen. Jansons werd chef bij het obscure Philharmonisch Orkest in het Noorse Oslo, een ensemble dat hij kneedde tot een toporkest. En die prestatie bleef niet onopgemerkt. Uiteindelijk staat hij jaren als enige dirigent met twee orkesten in de hitlijst van beste muziekgezelschappen ter wereld: het Koninklijk Concertgebouworkest en het Beierse Radio Symfonieorkest in München. Het is vooral zijn broze gezondheid die tot zijn afscheid leidt in Amsterdam. In 1996 stierf Jansons al bijna in het harnas, toen hij een hartaanval kreeg tijdens het dirigeren van Puccini’s opera La Bohème in Oslo. Hij overleefde het, waar zijn vader in 1984 in soortgelijke omstandigheden overleed. Maar zijn hart bleef een zwak punt, en Jansons moest afgelopen jaren meermalen afzeggen in het Concertgebouw.

‘Wie de techniek beheerst, bevindt zich nog maar op de begane grond’

Jansons was in de 127-jarige geschiedenis van het Koninklijk Concertgebouworkest pas de zesde chef. Dat zijn er maar weinig. En wat nog opvallender is: van die zes leven er nog drie. Behalve Jansons geldt dat ook voor Bernard Haitink en Riccardo Chailly. Voor alle andere chefs was het Concertgebouworkest hun eerste grote ensemble. Zij groeiden mee met ervaren musici. Jansons arriveerde als een gelouterd dirigent. Een bewuste keuze van een orkest dat in die jaren aan een verjongingskuur begon. Jansons heeft geen vernieuwingen gebracht naar Amsterdam. Zijn grote verdienste is dat hij – ondanks de wisselingen – het orkest in de wereldtop heeft gehouden.
Dat komt mede door zijn obsessieve drang naar volmaaktheid. De Let is altijd hard, ook voor zichzelf. Na een concert neemt hij de opname mee naar huis en luistert hem dezelfde nacht nog af. Hoort hij iets verkeerds, dan geeft hij zichzelf de schuld. Het is een zwaar vak. ‘Als je dirigeren vergelijkt met een wolkenkrabber’, zegt Jansons, ‘en je beheerst de techniek, dan bevind je je nog steeds maar op de begane grond. Pas twintig verdiepingen hoger begin je iets van het geluid te horen waarnaar je op zoek bent.’


concertgebouw-dirigentenLees en luister ook